Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 12-01-2019

Nias

betekenis & definitie

Nias, - bergachtig eiland aan de W.-kust van Sumatra, tusschen 0° 31' 50" en 1° 32' 25" N. B., ± 4000 K.M2. groot en met een dichte bevolking, wier aantal op een kwart millioen wordt geschat. Hoofdplaats is Goenoeng Sitoli aan de N.O.-kust. N. vormt een afdeeling der residentie Tapanoeli, verdeeld in de onderafdeelingen Noord-Nias en Zuid-Nias. Het binnenland bestaat bijna geheel uit heuvels met bergen ; grootste verheffing ± 880 M. De voornaamste rivieren zijn de Moezoj en de Ojo.

Het land is zeer vruchtbaar en voor het grootste deel in cultuur gebracht; de bosschen in het binnenland zijn meest van jong hout. Voornaamste producten : klappers en muskaatnoten ; verscheurende dieren komen niet voor.—De b ev o l k i n g, waarschijnlijk ontstaan uit opeenvolgende kolonisaties van onderling verwante volken, vertegenwoordigt vermoedelijk een der oudere immigratiestroomen van het in het stamland (Achter-Indië of elders) nog onverdeeld gevestigde stamvolk; terwijl hun stamgenooten verder O.-lijk trokken, of door opvolgende stroomen werden opgedrongen, en, in het W. vooral, veel meer aan vermenging bloot stonden, heeft zich op N. een eigenaardige Indonesische maatschappij gevormd, die, bij veel wat ook bij de verwanten gevonden wordt, toch niet minder eigens behouden heeft. Kenmerkend zijn de vele tegenstellingen tusschen N.- en Z.-Nias. De Niassers behooren tot de kleinste volken van den Archipel; het haar is niet altijd sluik, maar vaak golvend ; de Mongolenplooi komt bij een deel van het volk wel, bij een ander niet voor. In ontwikkeling en beschaving staan de Z.-Niassers hooger dan die van het midden en N. De vroegere kleeding, bij Christenen en Mohammedanen in onbruik geraakt, was voor den man de lendengordel met buikbanden, voor de vrouw een of meer korte rokjes, hetzij van grof weefsel of van boombast. Sieraden waren zeer talrijk, ook van goud ; een bijzonder groot aantal koperen arm ringen werden door vrouwen gedragen. — De woningen hebben in het N. een ovalen vorm en in het midden een groote gemeenschappelijke zaal, waarop de verschillende gezinsvertrekken uitkomen ; in het Z. zijn ze langwerpig vierkant, en hebben de gemeenschappelijke zaal aan den voorkant. Hier vormen de woningen straten ; in het N. en midden staan ze om een dorpsplein geschaard. Aan de bewerking der onderdeelen wordt vaak zeer veel zorg besteed; vele fraaie huizen worden, vooral in ’t Z., aangetroffen.

Bijzondere vermelding verdienen de vaak zeer fraai bewerkte steenen, hetzij die opgericht worden in de dorpen in verband met den voorouderdienst of met bijzondere feesten, of als plaveisel dienen ; ook de steenen trappen,die in het Z. toegang geven tot de kampongs, zijn fraai bewerkt. — Onder de middelen van bestaan neemt de landbouw niet zulk een groote plaats in als bij de meeste andere Indonesische volken ; rijst is ook niet het hoofdgewas, maar verschillende knolgewassen. Van belang zijn jacht en visscherij, maar vooral de varkensfokkerij. Ook de nijverheid heeft als bestaansmiddel geen groote beteekenis; in beeldhouwwerk, houtsnijwerk, goud- en zilversmidswerk worden fraaie dingen vervaardigd. Van feesten, zoowel in den familiekring als in grootere groepen van deelnemers, is de Niasser een groot liefhebber ; een voornaam onderdeel daarvan vormt het eten van varkensvleesch. Vroeger werden ook in N.-Nias bij groote feesten koppen gesneld ; tegenwoordig komt dit gebruik nog wel eens in het Z. voor. — Wat het h u w e l ij k betreft, in het N. en midden heerscht exogamie, in het Z. waarschijnlijk eleutherogamie (zie HUWELIJKSEN ERFRECHT IN DEN O.-I. ARCHIPEL). Eigenaardig is het z.g. „openlijk weenen” der bruid, dat eenige weken vóór het huwelijk begint, en iederen avond plaats heeft. Voor elk der verwanten, beginnende met haar moeder, stort zij beurtelings haar hart uit in geween en !t aanheffen van een klaagzang. — De rechtsgemeenschappen op N. zijn van territorialen aard ; de hoogste is de dorpsbond (in de tegenwoordige administratieve indeeling het district); daaronder het dorp of dorpsstaatje, en eindelijk de familie.

De familiehoofden vormen de oudsten van het dorp ; uit de oudste familie van het dorp komt het dorpshoofd voort; de waardigheid van stamhoofd (districts- of dorpsbondhoofd) is gewoonlijk verbonden aan het oudste dorp in den bond. Terwijl in het N. de hoofden feitelijk weinig gezag hebben, vindt men in ’t Z. vaak een despotisch bestuur van z.g. adellijken.— De godsdienst is in hoofdzaak wat met den naam van animisme (in uitgebreiden zin) wordt aangeduid ; het voornaamste deel ervan wordt gevormd door vooroudervereering ; daarbij komen voorouderbeelden (adoe) te pas, iets wat in ’t algemeen niet in het W., wel in ’t O. van den Archipel wordt aangetroffen. Er bestaan uitvoerige kosmogenieën, waarin een zeker oermonotheïsme te herkennen valt. — De taal, ook gesproken op de Batoe-eilanden, wordt onderscheiden in twee hoofddialecten, het N.-lijke en het Z.-lijke. Hoewel het Niasch verwant is met de talen van Sumatra, zijn toch groote verschil’en aanwezig, zoowel op phonetisch als op grammaticaal en lexicologisch gebied ; in verband met hetgeen in den aanhef van dit art. over de bevolking werd gezegd, worde hier slechts vermeld dat het Niasch nog een groot aantal oude afleidingselementen behouden heeft. — Litt.: Volstaan kan hier worden met de opgave van het in 1917 verschenen, zeer uitvoerige werk van den Contr. W. G. Schröder, Nias, Leiden E. J. Brill., 1 deel tekst en 1 deel afbeeldingen, waarin ook een uitgebreide litteratuuropgave voorkomt. — Zending ontstond er, doordat zendeling Denninger van de Rijnsche zending te Padang in aanraking kwam met Niassers. Reeds in 1862 had de Ned. regeering zendelingen begeerd. Daarom vestigde hij zich in 1865 te Goenong Sitoli in het O., waar meer ontvankelijkheid was dan in het Z. van het eiland. In 1891 werd o. a. door zendeling Lett het W. in bearbeiding genomen, waarop spoedig het binnenland volgde.

Langen tijd scheen de arbeid onvruchtbaar, maar in 1909 is er een sterke en nog steeds blijvende beweging naar het Christendom ontstaan. Bij het 50-jarig jubileum in 1915 waren er 18.000 gedoopte inl. Christenen en ongeveer 8.000 heidensche doopcandidaten. In 1916 begon een hernieuwde opwekking, die de getallen meer dan verdubbelen deed. De laatste gegevens moet men vinden in de organen der Rijnsche zending. H. Sundermann, Die Insel N. und die Mission daselbst; J. Spiecker, Die Mission auf Nias usw. (1912).

< >