Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 06-12-2018

Bargoensch

betekenis & definitie

Bargoensch (misschien van het Fr. baragouin), dieventaal. Men verstaat hieronder de in Nederland en de aangrenzende deelen van België en Duitschland gebezigde bijzondere wijze van uitdrukken van landloopers, beroepsdieven en dergelijke lieden, die door hun manier van leven eenigszins buiten de gewone maatschappij staan. Het b., dat naar zijn grammaticalen bouw Nederlandsch genoemd moet worden, wijkt van het algemeene Nederlandsch in de eerste plaats af, doordat het een zeer groot aantal onnederlandsche woorden gebruikt. Zeer veel daarvan is ontleend aan het Joodsch, b.v. gochem, slim, goïm, Christen, mesjogge, gek, gannef, dief, tof, goed. Ook de zigeunertaal schijnt haar aandeel geleverd te hebben. Een andere afwijking bestaat in het gebruik van beeldende afleidingen, waar het Ned. enkelvoudige woorden heeft. b.v. mauwerik, kat, trederik of treder, schoen (of pantoffel), vliegerik, vogel, bijter, tand. Vooral door de laatste eigenschap draagt het b. het karakter van een geheimtaal, d.i. een wijze van spreken, die min of meer opzettelijk door een zekere groep van menschen gebruikt wordt, om onverstaanbaar te zijn voor de buitenstaanders.

Uit den aard van het volk, dat b. spreekt, volgt dit streven naar een geheime uitdrukkingswijze vanzelf; eveneens, dat het vooral de woorden voor geld, inbreken, inbrekerswerktuigen, politie en justitie en die voor allerlei onzedelijke begrippen zijn, die van de algemeen-Nederlandsche afwijken. Het b. (in Duitschland Rotwelsch of Gaunersprache genoemd) is al oud. In ons land heeft men voorbeelden ervan gevonden, ’t vroegst uit de 17e eeuw, in Duitschland reeds uit de 15e en 16e eeuw. Vroeger vormden de rondtrekkende marskramers (in N.-België ook T e u t e n genoemd) een belangrijk deel van de b. sprekenden. Sinds de marskramerij echter verminderd is, maakt dat volk niet meer zoo’n groot contingent uit. In Vlaanderen, de Kempen en Belg. Limburg b.v. heeft men die kramers echter nog wel. Hun taal werd en wordt wel kramerlatijn genoemd. Dit woord is dus ongeveer hetzelfde als b. In onze groote steden is veel b. op te merken in het spreken van de geheele bevolking van bepaalde buurten, waar ook het boevenvolk woont, of veel komt, als in Amsterdam de Jordaan, Nes, Zeedijk, enz. Van daaruit dringen dan ook wel eens enkele woorden door in hoogere lagen der maatschappij. Dit wordt nog bevorderd door de realistisch-letterk. werken, die het leven in de bedoelde volksbuurten beschrijven, en ook de taal ervan min of meer getrouw weergeven. Van de oudere schrijvers van dergelijke werken is Justus van Maurik te noemen door verschillende van zijn Amsterdamsche schetschen; uit den allerlaatsten tijd b.v. M. J. Brusse, die in de rubriek „Onder de menschen”, die als feuilleton af en toe in de Nieuwe Rotterdamsche Courant verschijnt, veel b. gebruikt (ook wel afzonderlijk verschenen, b.v. „Boefje” en „Het rosse leven en sterven van de Zandstraat”); verder I. Querido in zijn roman „De Jordaan” (verschenen in 2 dl. in de Ned. Bibl. 1912-1914). Over het Nederl. b. handelt W. Koster Henke, De boeventaal, Dokkum 1906; verder Dr. J. van Ginneken in zijn Handboek der Nederlandsche taal, dl. II blz. 103-143; voor het b. in Duitschland zie F. Kluge, Rotwelsch; Quellen und Wortschatz der Gaunersprachen und der verwandten Geheimsprachen. I. Rotwelsches Quellenbuch, Strassburg 1901.

< >