Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 06-12-2018

Bankbiljet

betekenis & definitie

Bankbiljet - De door circulatiebanken uitgegeven, op zicht betaalbare, rentelooze toonderpromessen voor vaste bedragen worden b. geheeten. Het b. vervult een zeer belangrijke rol als betaalmiddel, vooral in landen, waar het cheque- en giroverkeer nog niet sterk ontwikkeld is. Waar dit wel het geval is, zooals in Engeland, neemt de belangrijkheid van het b. in het betalingsverkeer, althans relatief, af.—Sinds de wet van 18 Juli 1904, Stb. 189, zijn de b. der Ned. Bk. hier te lande wettig betaalmiddel. Slechts van deze bank zelf behoeft men ze niet in betaling aan te nemen. De gemiddelde b.-circulatie bedroeg in het boekjaar 1913/14 ruim ƒ313 millioen, terwijl het metaalgeld hier te lande op 1 Jan. 1914 in omloop wordt geschat op een kleine ƒ73 millioen (hieronder niet begrepen het goudgeld, dat echter schier uitsluitend in de kelders der Ned. B. berust en dus aan den omloop is onttrokken); daar staat tegenover, dat onder de ƒ73 mill. wel zijn begrepen ± ƒ9½ mill., welke zich eveneens bij de Ned. B. bevond (31 Mrt. 1914). Uit deze cijfers spreekt duidelijk de belangrijke rol, door het b. alhier in het betalingsverkeer vervuld. De circulatie tijdens den oorlog is nog veel omvangrijker, maar kan als abnormaal buiten beschouwing blijven. De Ned. B. geeft b. uit in coupures van 10, 25, 40, 60, 100, 200, 300 en 1000 gulden. Zie CIRCULATIEBANK.

< >