Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 06-12-2018

Baen

betekenis & definitie

Baen (Jan de), Noord-Nederl. schilder, geb. te Haarlem 1633, overl. ’s-Gravenhage 1702, eerst onderwezen door zijnen oom, den schilder Heinrich Pieman te Emden. Ongeveer 1645 werd hij leerling van Jacob Backer te Amsterdam, bij wien hij drie jaar bleef, om zich in het portretschilderen te bekwamen. Er is echter geen van zijn vroegste portretten bewaard gebleven; van 1652 is slechts een ets van zijn hand bekend, den brand van het stadhuis van Amsterdam voorstellend. In 1600 verhuisde hij naar den Haag, waar hij vooral in de hofkringen veel portretten schilderde.

Karel II deed hem naar Engeland overkomen, om den koning zelf, de koningin en veel tot ’t hof behoorende personages te schilderen. Na zijn terugkomst schilderde hij nog den hertog van Celle (Göttingen, Universiteit), den groothertog van Toskane en herhaaldelijk den prins-stadhouder, ook echter de gebroeders de Witt (Dordrecht, Museum). Na de gebeurtenissen van 1672, toen het gepeupel de gebroeders de Witt vermoord had, schijnt de B. het raadzaam te hebben gevonden, zich niet te vertoonen en zich zelfs te verontschuldigen, toen Lodewijk de XIV zich tijdens zijn verblijf in de Nederl. gewesten door hem wilde laten portretteeren. In 1675 trad hij op als taxateur van den boedel van de prinses-weduwe Amalia; in 1676 werd hij ook door den „grooten keurvorst”, die hem, naar men wil, een bezoek bracht, benoemd tot hofschilder. Hij bekleedde achtereenvolgens vele eereambten in de schildersgenootschappen en stond bij zijn medeburgers en tijdgenooten als kunstenaar zeer hoog aangeschreven. Jacob v. der Does noemt hem 1608, naast Johannes Mytens en Adriaan Hanneman onder de beste portretschilders, met dit tweetal onbewust ook de groep aanduidend, waartoe de B. behoort: de groep van vaardige, doch minder diep aangelegde, soms elegant mondaine portrettisten van ’t laatste kwart der 17de eeuw. Van zijn werken zijn te noemen: vooral de portretten van den staatsman Hieronymus van Beverninck en zijn echtgenoote van 1673, in ’s Rijksmuseum, dat ook nog een regentenstuk van 1684 en eenige portretten van de Gebroeders de Witt bewaart, benevens een verheerlijking van Corn. de Witt, met den tocht naar Chatham in ’t verschiet en een afbeelding van de lijken der gebroeders de Witt, opgehangen aan de voeten. Andere groote regentenstukken bezitten: het Museum te Leiden 1675, het Gemeente-Museum in den Haag 1682 en het Museum te Hoorn.

Barend Appelman schilderde dikwerf achtergronden achter de portretten van d. B., terwijl Johannes Vollevens aan de kleeding meewerkte. Vele zijner portretten, waarvan de meesten nog in particulier bezit zijn, werden in prent gebracht door H. Bary, A. Bloteling, J. Visscher, Ph. Philippe, F. v. Gundt, D. Coster e. a. Als zijn leerlingen worden genoemd: zijn schoonzoon D. Vincentius, zijn zoon Jacob de B., zijn neef Jan Sweel en Joh. Volleven Sr., Nic. van Ravesteyn, F. J. Bodecker, Jac. v. de Roer, Hendr. v. Limborch, Hendr. Brey, D. Godyn, e. a. Zijn portret, door hem zelven geschilderd, in ’t Museum te Dresden. Litt. in Thieme-Becker’s Künstler-lexikon.

< >