Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Bada

betekenis & definitie

Bada - Zelfbesturend landschap, behoorende tot de onderafd. Posso der afd. Midden-Celebes van de residentie Menado; het ligt ongeveer op dezelfde breedte als de Zuidelijke oever van het Posso-meer en op ongeveer 120° O. L. van Gr. en wordt voornamelijk gevormd door een driehoekige vlakte, in het N. door steil gebergte begrensd, terwijl het Zuidelijk grensgebergte (de Rarawana) zijn uitloopers geleidelijk in de vlakte doet afdalen. De vlakte wordt in haar geheele lengte doorsneden door de Tawaelia-rivier; ten N. van deze rivier is het land onvruchtbaar; het land ten Z. is vruchtbaarder: men treft daar groote sawahcomplexen aan, terwijl hier de groote stamdorpen der bewoners, de To-Bada (— menschen van B.) liggen.

De B.-vlakte is rijk aan herten. De eerste Europeanen, die B. bezochten, waren de Zwitsersche reizigers Dr. P. en Dr. P. Sarasin, die in 1902 van Paloe uit over het landschap Koelawi tot B. doordrongen; in 1908 werd de landstreek bezocht door Dr. N. Adriani en Dr. Alb. C. Kruyt.

Een uitvoerige beschrijving van het landschap B. door laatstgenoemden is te vinden in het Tijdschr. van het Kon. Ned. Aardr. Gen. Dl. 26, (1909) bL 349—380. De voornaamste stamdorpen in de B., vlakte zijn; ’t eigenlijke B. of Groot-B., Boelili en Gintoe; de andere dorpen zijn als uitzwermingen van deze drie te beschouwen. Deze 3 dorpen zijn gekenmerkt door de aanwezigheid van steenen overblijfselen, die geheel overeenkomen met die in Besoa en Kapoe aanwezig. Deze 3 landschappen, B., Besoa en Kapoe, behooren in veel opzichten bijeen; voor nadere bijzonderheden omtrent de bevolking enz. zie BESOA; de To-B. en de To-Besoa zijn zeer nauw verwant en spreken nagenoeg dezelfde taal.

< >