Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Atlas (gebergte

betekenis & definitie

Atlas (gebergte - (Adtla, bet. sneeuwgebergte), gebergte in Afrika langs het Westelijk deel der Noordkust van Mauretanië. De Romeinen onderscheidden twee takken, den A. M a i o r, d.i. het meest Westelijk deel van den tegenwoordigen hoogen Atlas, een hoog, steil gebergte in Mauretania Tingit a n a, dat met een voorgebergte (nu kaap Geer) in den daarnaar genoemden Atlantischen Oceaan uitspringt, en den A. minor, ten N.W. van den vorigen.

De A. strekt zich uit in de richting W.Z.W.—O.N.O. door Marokko, Algerië en Tunesië. Van het Z. naar het N. wordt het verdeeld in de volgende zones: De Zuidelijke en hoogste zone; is een doorloopende reeks van bergruggen, die als coulissen zich aan elkaar aansluiten en zoo samen een langgestrekt vouwingsgebergte vormen van den Atlantischen Oceaan bij Magador tot aan Kaap Bon in Tunesië, tusschen de vlakke, ± 600 M. hooge Sahara aan de Z.-zijde en de hoogvlakten van Marokko en Algerië aan de N.-zijde. Deze bergreeks is de belangrijkste van het Atlasgebergte. Het Westelijke en hoogste deel heet Marokkaansche of Hooge A. De hoogste top, de Djebel Tamjurt, is 4700 M. hoog, draagt echter geen gletsjers ook vindt men in den geheelen A. nergens sporen van vroegere vergletsjering. Wel blijft in de hoogste deelen de sneeuw vaak het geheele jaar liggen. Niet alleen de toppen, maar ook de passen in den Hoogen A. zijn hoog (2 a 3000 M.), alleen in ’t W. de pas van Bibauan, slechts 1400 M. Ten Z. van den Hoogen A. ligt in Marokko nog een afzonderlijke keten: de Anti-A., van den A. gescheiden, door het dal van den Wadi Sus. Naar ’t O. neemt de hoogte van den Hoogen A. geleidelijk af; hij krijgt in Algerië den naam van Saharische A. De hoogste top daarin is de Djebel Sjeliah (2300 M.). Vóór de Saharische A. in Tunesië de kust bereikt, gaat hij uiteen in verschillende kleinere ketens. In een der daardoor gevormde lengtedalen stroomt de Medjerda, een der belangrijkste rivieren van ’t geheel A. gebied. — De middelste zone wordt gevormd door twee, tot ongeveer 1000 M. hooge hoogvlakten, nl. de tafellanden van Marokko en Algerië.

Een afscheiding, de z.g. Midden-A., wordt gevormd, doordat de Hooge A. zich ten W. van Fez Noordwaarts verbreedt, waardoor deze aansluiting krijgt aan de beneden te noemen, Noordelijke A.-keten en het Rift. De Marokkaansche hoogvlakte helt in terrassen naar den Atlantischen Oceaan en is het stroomgebied der rivieren: Tensift, Oem er-Rebia en Wadi Seboe. De Algerijnsche hoogvlakte, draagt den naam van Hauts Plateaux, — De Hauts Plateaux worden van de: Middellandsche Zee afgesloten door d e 3e zone, de Noordelijke A. keten, die men Teil of Kleine A. noemt. Deze bestaat uit evenwijdige, tot ± 1100 M. hooge ketens, waar de rivieren, zoo als de Muluja en de Wadi Sjeliff, in diepe ravijnen doorbreken. — De 4e zone is het moeilijk toegankelijke kustgebergte van N.-Marokko, het z.g. „Rif”. Het reikt Zuidwaarts tot aan den Midden A., buigt langs de kust om naar de straat van Gibraltar en maakt één bergsysteem uit met de z.g. Baetische Cordillera’s van Z.-Spanje (zie ANDALUSIË).

De geheele A. is een jong (tertiair) vouwingsgebergte, en bestaat voor een aanzienlijk gedeelte uit kalksteen, met de bekende karstverschijnselen: in den bodem verdwijnende waterloopen, steile dalwanden, enz. Het levert prachtig marmer en alabaster, o. a. te Kleber in Oran (Algerië). Langs de N.kust komen vulkanische gesteenten voor; hier en daar vindt men minerale en warme bronnen. Het geheele gebergte is rijk aan ertsen, die slechts in Algerië behoorlijk worden geëxploiteerd, (vooral ijzer bij Beni Saf in Oran, verder lood, koper, chroom, enz.). De hoogvlakte levert phosphaten.

Het klimaat van ’t A.-gebied is subtropisch, echter, behalve aan de kust, zeer droog. Het meest begunstigd is het, naar den Atlantischen Oceaan open liggende, Marokkaansche tafelland, dat daardoor economisch het belangrijkste, tevens dichtst bevolkte deel is; ondanks de politieke wantoestanden levert de landbouw en vooral de veeteelt er vrij wat op (veeëxport). De hooge deelen van het A. gebied hebben ook elders vooral op de Noordelijke hellingen nog wel voldoenden neerslag voor bosschen en voor tuinbouw. Bijna geen enkele rivier bereikt echter in ’t droge jaargetijde de zee, voor ’t verkeer hebben ze dan ook geen beteekenis, zooveel te meer voor de bevloeiïng, waarvoor ook veel van artesische bronnen wordt gebruik gemaakt, Ook de wijnbouw op de berghellingen is belangrijk. De droge „hauts plateaux” met hun zomersche hitte en winterkoude, waar de weinige, waterarme rivieren in Sjotts, d.z. zoutmoerassen eindigen, leveren weinig anders op, dan halfagras voor de papierfabrikatie. De rivieren voor de Zuidzijde van den A. smoren reeds aan den voet der bergen in de woestijn. (Zie ook: MAROKKO, ALGERIË en TUNIS).

< >