Atjeh-oorlog - Bij het Londensch tractaat met Engeland, van 1824, nam Nederland op zich te zorgen voor de veiligheid op zee, doch verbond zich geen vijandigheden tegen het rijk van Atjeh te zullen ondernemen. Ten gevolge van deze laatste bepaling was het ons onmogelijk de eerste na te komen en zoo werden de beruchte Atjehsche zeeroovers steeds driester en werd menig schip afgeloopen. Aan dezen voor ons onhoudbaren toestand werd een einde gemaakt door het z.g. Sumatra-cont r a c t, dat in 1871 tusschen Engeland en Nederland gesloten werd. Nederland kreeg hierbij, tegen afstand van de kust van Guinea, de vrije hand op Sumatra.
Er volgde nu een periode van onderhandelingen met Atjeh ten einde de zeerooverij te beteugelen. De regeering vernam echter, dat dit rijk ook onderhandelingen trachtte aan te knoopen met Amerika en Italië en, beducht voor het verschijnen van een nieuwe concurreerende macht in den Archipel, werd besloten meer pressie op Atjeh uit te oefenen. Dit leidde ten slotte tot eene oorlogsverklaring, die gevolgd werd door de 1e A t j e h-e x p e d i t i e, welke begon met eene landing van de troepen in begin April 1873. De expeditie leidde tot verovering van de Messigit (de Opperbevelhebber, Generaal Kohier sneuvelde, de Kraton werd niet bereikt door gebrekkige kennis van het terrein), doch werd zonder noemenswaardige resultaten in het eind van dezelfde maand afgebroken. Onmiddellijk werd besloten eene nieuwe expeditie uit te rusten en gedurende de voorbereiding daarvan werd de kust van Atjeh door de Marine geblokkeerd. De 2e Atjehexpeditie begon in December 1873; Opperbevelhebber was de Generaal Van Swieten. Het meest bekende wapenfeit was de verovering van den Kraton. De expeditie liep ten einde in April 1874.
Besloten werd Kota-radja en omgeving bezet te houden om zoodoende voortdurende pressie op Atjeh te kunnen uitoefenen. Dit heette „het stelsel van afsluiting van Groot-Atjeh”. In de volgende jaren trachtte men een politiek van verzoening te volgen, die echter geheel faalde. Toen dan ook de Generaal Van der Heyden gouverneur werd, besloot deze meer krachtdadig op te treden en hij stelde voor de geheele Atjeh-vallei onder Nederl. gezag te brengen. Inderdaad was door deze periode van agressie in September 1879 dat doel bereikt. Van der Heyden zag in, dat, om blijvende resultaten te verkrijgen, ook een strenger optreden tegen de kuststaatjes noodig was, doch hij ondervond hier geen voldoende medewerking van de Indische Regeering. Bekend is echter de expeditie tegen Samalanga in 1880. Orde en rust namen in het bezette gebied onder het krachtige bestuur van Van der Heyden wel toe.
Ontijdig besloot de Ind. Regeering, door de goede uitkomsten optimistisch gestemd, tot invoering van het Civiel Bestuur. De eerste burger-gouverneur was v. d. Hoeven. Al zeer spoedig begon de vijand weer driester op te treden en viel onze posten en transporten aan. Hoewel de toestand steeds ongunstiger werd, bleef het burgerlijk bestuur nog steeds hoop koesteren langs vreedzamen weg Atjeh aan onzen wil te kunnen onderwerpen. In 1884 werd besloten tot een nieuw stelsel en wel dat van Concentratie. De bedoeling was het bezette gebied van GrootAtjeh te versterken en in die versterkte stelling af te wachten tot de vijand zich zou onderwerpen. Zoo ontstond de beruchte geconcentreerde linie, bestaande uit een reeks versterkingen, door een trambaan verbonden en naar ’s vijands zijde omgeven door een opengekapte strook van 1000 M. De Atjehers werden intusschen steeds vijandiger en ons gezag beperkte zich tot het gebied binnen de linie.
Zoo bleef de toestand tot 1893. In dat jaar bood de bekende Teukoe Oema (Toekoe Oemar) aan, met zijn volk het gebied buiten de linie onder ons gezag te brengen. Dit aanbod werd aangenomen en inderdaad slaagde hij er in zijn belofte te volvoeren. Onze troepen bezetten het veroverde gebied, waar een aantal versterkingen werden aangelegd. Algemeen werd de toestand gunstig beoordeeld, tot in Maart 1896 door het verraad van T. Oema (toen T. Djohan geheeten), een plotselinge ommekeer intrad. De vooruitgeschoven posten werden ten koste van hevige gevechten weer ontruimd. Toen echter was het tevens voor goed uit met alle weifeling. De beslissende periode werd in dat jaar ingeluid.
Van 1896 af heeft men de Atjehers niet meer met rust gelaten. Overal, tot in de diepste schuilhoeken van het gebergte, werden de benden rusteloos vervolgd. De naam van Heutz en die van zijn helpers zal onverbreekbaar verbonden blijven met dezen glorietijd in den Atjehoorlog. Toen het verzet in het eigenlijke Atjeh gebroken was, volgden expedities in de kuststaatjes en in de binnenlanden, ten einde de resultaten blijvend te maken (o.a. Pidië (Pedir)-expeditie 1897 en 1878. Gajo- en Alaslanden 1904).
Men mag zeggen, dat de Atjeh-oorlog eindelijk uit is. Litteratuur: De Klerck, De Atjeh-oorlog; Hooyer, De Krijgsgeschiedenis van Ned. Indië; Kielstra, Beschrijving van den Atjeh-oorlog 1873—1881. Voor de opsomming der voornaamste krijgsbedrijven zie ATJEH, Kroniek.