Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Atjeh en onderhoorigheden

betekenis & definitie

Atjeh en onderhoorigheden - (eil. Sumatra), gewest van Nederlandsch-Indië, met den naam van Gouvernement, staande onder een Gouverneur, hoofdplaats Koeta-Radja. Ingevolge Ind. Staatsblad 1914, no. 87, gewijzigd bij St. 1914 no. 622, is het Gouvernement A. en Onderh. verdeeld in vijf afdeelingen:

I. De afd. Groot-Atjeh, onder een ass.-res. met standplaats Koeta-Radja en onderverdeeld in vijf onderafdeelingen: A Koeta-Radja, Oeleë Lheuë (Oleh-leh), C. Lho’-Nga, D. Seulimeum, E. Sabang.

II. De afd. Noor d-k u s t van A t j è h, onder een ass. res. met standpl. Lho’ Seumawè (Telok Semawè), en onderverdeeld in zes onderafd.: A. Sigli, B. Meureudoe, C. Bireuën, D. Lho’ Seumawè, E. Lho’ Soekon, F. Takèngon.

III. De afd. Oostkust van Atjèh, onder een ass. res. met standpl. Langsa’, en onderverdeeld in vijf onderafd.: A. Idi, B. Langsa’, G. Temiang, Serbödjadi, E. Gajo Loeës.

IV. De afd. Westkust van Atjeh, onder een ass.-res. met standpl. Meulaboh, en onderverdeeld in vijf onderafd.: A. Tjalang, B. Meulaboh, C. Tapa’ Toean, Singkèl, E. Simeuloeë.

V. De afd. Al a s l a nden, bestaande uit: A. Het gebied van Kedjoeran Batoe Mboelan, B. het gebied van Kedjoeran Bambèl. Alleen de afd. Groot-Atjeh en een deel der onderafd. Singkel vormt rechtstreeks bestuurd gebied; in de rest van het gewest wordt de verhouding tot het Gouvernement beheerscht door de „Korte Verklaring” (zie ATJEH-VERKLARING).

De waarde van den algemeenen in- en uitvoer van dit gewest bedroeg in duizenden guldens afgerond:

Jaartal. Invoer. Uitvoer.

1905 8.547 4.804 1906 9.678 4.037 1907 11.290 3.755 1908 11.612 4.169 1909 10.486 10.634 1910 11.824 10.093 1911 14.378 14.361 1912 17.925 24.213 1913 t 6.789 5.784 1914 6.208 6.746 Voornaamste uitvoerproducten in 1914: zwarte peper: 3.302.537 K.G. (ƒ 1.420.091); pinangnoten: 13.478.802 K.G. (f 3.234.912); hevea: 146.466 K.G. (f 388.135); copra: 4.580.040 K.G. f1.145.010); damar: 211.147 K.G. (f 80.236); getahpertjah: 22.147 K.G. (ƒ36.542);kamfer: 361 K.G. (ƒ20.036); kapok: 84.805 K.G. (ƒ47.490); koelit-bakauen-sengar: 5.098.576 K.G. (ƒ76.478); rotting: 492.994 (ƒ 59.159).

De grootste rivier van Groot-Atjeh is de Atjehrivier, die uit het hooger gebergte ontspringt en vele kleinere en grootere zijrivieren opneemt, als de Kroeng Semilik, de Seulimeum, de Lamkari, de Kroeng-Lam-Leuot, de Kroeng liaroe; zij mondt uit bij KoewalaAtjeh; hare moerassige oevers zijn bedekt met rijstvelden; hier en daar op de hooger gelegen gedeelten kampongs. Groot-Atjeh wordt ten N. en W. begrensd door de zee, ten O. door den Goudberg of Seulawaïh Agam, 1720 M. hoog, welke door een lagen bergrug verbonden is met den Goenoeng Batëe Meukoerah, 1940 M., langs wiens helling zich dichte bosschen uitstrekken en wiens heuvelige uitloopers met enkele hooge toppen, als de Glé Mantelah, 2100 M., en de Glé Raja, 1575 M., de Zuid- en Zuidwestgrens van Groot-Atjeh vormen. Tusschen Oedjong Ritiëng en het Parangebergte is de kust bezet met duinen; beoosten laatstgenoemd gebergte en kaap Atjehhoofd is de bodem langs de kust moerassig; aan weerskanten van de monding der Atjehrivier lagunen, die door strooken zandgrond van de zee gescheiden zijn. Ten Oosten van Pedropunt tot Kroeng-Raja is het strand door een smalle lagune van het heuvelland, dat zich onmiddellijk daarachter verheft, gescheiden; aan het overig deel van de kust klimt de bodem met vrij stede hellingen uit zee op. Het Parangebergte, dat tusschen Koningspunt en kaap Atjehhoofd steil in zee afdaalt, en ten deele begroeid is, bereikt een hoogte van 300 M.; tusschen dit gebergte en den Glé Raja loopt een heuvelreeks met de kloof van Beradin. Over het Parangebergte voert de pas van BlangKala van de Noordnaar de Westkust.

De Oosthelft van Atjeh bevat uitgestrekte, laaggelegen, voor bebouwing zeer geschikte vlakten, en is de voortzetting der alluviale vlakte van Oost-Sumatra: de voornaamste rivier is hier de Kroeng Djambo Ajè (Djamboe-Ajèr), die bij de gelijkn. kaap(=Diamantpunt) uitmondt. Onder de Westkust van Atjeh verstaat men gewoonlijk de strook tusschen Koningspunt en Oedjong-Patikali; voor administratieve indeeling, zie boven; in de omgeving der rivieren is het land vlak, doch overigens zeer bergachtig; de kust wordt gebroken door verscheidene kleinere en grootere meest verzande riviermonden, en door meerdere kleine baaien en inhammen, als die van Rigaih, Meulabōh, Poeloe Kajèë, Tapa’sōean, Oedjong Poelo, die gedurende den westmoesson min of meer beschutte ankerplaatsen uitmaken. De voornaamste rivier is de Kroeng Tripa, die ten N. van Oedjoeng Radja in den Ind. Oceaan valt. Wat betreft flora en fauna, zie NED.-INDIË.

Kroniek. 16de eeuw. Atjeh, tot nog toe een prov. van Pedir, ontwikkelt zich tot een zelfstandig rijk; sultan Ali Moghajat Sjah omhelst den Moh. godsdienst en voert dien in zijn gebied in; de Atjehers verdrijven de Portugeezen uit Pasei (1624). — 1699. Cornelis Houtman bezoekt A. (21 Juni) en sneuvelt tengevolge van verraad; zijn broeder Frederik wordt gevangen genomen. — 1600. Van Caerden sluit een overeenkomst betreffende het leveren van peper; omtrent de vijandelijke gezindheid der Atjehers ingelicht, neemt hij vier van hunne schepen en vertrekt. — 1601. De Roy en Bicker sluiten een overeenkomst met den sultan van A., tengevolge waarvan de factorij „Zeeland” wordt opgericht. — 1603. Binnenlandsche onlusten in A. — 1616. De factorij „Zeeland” ziet zich gedwongen op te breken; de Nederlanders worden van Sumatra’s westkust verjaagd. — 1641. Sultan Iskander Tsani, opvolger van Iskander Moeda, zoekt de vriendschap der Nederl.

O.-I. Compagnie en helpt haar Malakka te veroveren. — 1661. Bijna alle Nederlanders te Perak vermoord; A. geblokkeerd. — 1662. De Compagnie bezet Indrapoera, Padang en Tikoe en sluit met Menangkabau een verdrag van monopolie. — 1664. Tikoe door de Atjehers uitgemoord, Padang aangevallen door bewoners van Kota Tengah; commissaris Gruis met zes officieren en 130 minderen sneuvelen bij een poging tot ontzet. Padang wordt verlost, Kota Tengah blijft in verzet. — 1668. Baros stelt zich onder bescherming der Compagnie. — Begin van de 18e eeuw. Toenemend verval van het rijk, waarvan zich vele vele provincies losmaken. 1824.

Bij het Londensch tractaat neemt Nederland de verplichting op zich de veiligheid van A. ten opzichte der zeevaart enz. te waarborgen. —1829. Een aanslag der Nederlanders op Baros mislukt, — 1831. Koewala Batoe wordt door een Amerikaansch schip getuchtigd wegens zeeroof, gepleegd op een Amerikaansch vaartuig. — 1844. De Engelschen tuchtigen Koewala Batoe en Koewala Merdoe. — 1867. Generaal-majoor Van Swieten sluit een contract met sultan Ibrahim Mansoer Sjah inzake toelating van wederzijdsche onderdanen tot handel, scheepvaart en verblijf, tegengaan van zee-, strand- en menschenroof, enz. — 1861. A. weigert schadeloosstelling uit te keeren wegens het opbrengen van twee schepen, varende onder Nederl. vlag. — 1868. A. zoekt vruchteloos zich onder souvereiniteit van Turkije te stellen. — 1870. De onveiligheid op de Atjehsche kusten wordt steeds grooter. — 1873.

De Nederl. consul Read te Singapore deelt het Indische gouvernement mede, dat Atjehsche gezanten zich tijdens hun verblijf te Singapore om hulp gewend hebben tot de consuls van Amerika en Italië; ook op andere wijzen blijkt duidelijk, dat A. zich tot een oorlog voorbereidt. In Maart vertrekt de vicepresident van den raad van Nederl.-Indië naar Atjeh, als gouvernements-commissaris. Atjeh weigert Nederland’s souvereiniteit te erkennen; de gevoerde onderhandelingen leiden tot geen resultaat, en de oorlog wordt verklaard. (Voor de algemeene politiek van den Atjeh-oorlog, zie ATJEH-OORLOG.) 6 April arriveert de eerste Atjehexpeditie, 8 April sneuvelt gen.-maj. Kohier bij de bestorming van den Missigit; kolonel van Daalen neemt het kommando over. Atjeh geblokkeerd. De gepens. luit.-gen. Van Swieten, door den Koning aangewezen om te worden benoemd tot opperbevelhebber der 2e Atjeh-expeditie, komt in Juli te Batavia; deze tweede expeditie vertrekt 14—21 Nov. en landt 9 Dec. bij Koewala Gigiëng; de Atjehers worden uit hunne stellingen langs de kust en aan den rechteroever der Atjehrivier verdreven.

1874. Verovering van den Missigit Raja (6 Jan.); inname van den Kraton (23 Jan.), die in staat van verdediging gebracht en tot operatie-basis ingericht wordt en den naam van Koeta-Radja verkrijgt. De Sultan van A. sterft (einde Jan.). De opperbevelhebber keert met de hoofdmacht naar Java terug, een bezetting achterlatende onder kol. Pel als militair, tevens burgerlijk, bevelhebber (einde April); door deze worden achtereenvolgens het landschap Meurasa en verschillende punten aan den rechteroever der Atjehrivier en bezuiden en bezuidwesten Koeta-Radja, bezet. Aanleg van een zeehoofd te OelëeLhevë en van een spoorweg van deze plaats naar Koeta-Radja. Het meerendeel der Atjehsche kuststaatjes komt tot onderwerping. Een afzonderlijke Atjeh-medaille wordt ingesteld. — 1876. Inwijding van den lichttoren „Willemstoren” op Poeloe Bras (23 Juli). Gen.-maj.

Pel begint met de uitvoering der operatiën die ten doel hebben de Atjehers door het vormen van een stelling van Kroeng Raba ter Westkust tot Kroeng Raja ter Noordkust naar het binnenland te dringen, en hunne gemeenschap met de zee en kuststaatjes af te snijden. Aanvang der operatiën tegen de VI, IV en IX Moekims. — 1876. Verovering der VI, IV en IX Moekims; dood van Pel (24 Febr.); luit.-kol. Engel neemt het bevel over; tocht van gen.-maj. Wiggers van Kerchem. — 1877.

Vermeestering der Noordkust van Groot-Atjeh; bezoek van den gouv.-gen. aan Atjeh; hij doet toezegging van den wederopbouw der Missigit Raja: Analaboe bezet (April); expeditie naar Samalanga van kol. Van der Heijden. — 1878. Aanvallen op de benting Sigli; tocht naar Garoet; bombardement van Peusangan door de marine (14 Juli); onderwerping van Habib Abdoel Rachman al Zair (13 Oct.).— 1879. Indrapoeri ingenomen (24 Mrt); onderwerping van Toekoe Moeda Daoed, hoofd van Seulimeum en van Toekoe Ijé Alang, broeder van Panglima Polèm. Eerste steenlegging van de Missigit Raja.

1880. Benoeming van twee Gouverneurcommissarissen voor de organisatie van het gewest Atjeh en Onderhoorigheden. Moord op de Fransche natuuronderzoekers Guillaume en Wallon, gepleegd in het gebied van den radja van Teunom, Westkust Atjeh (11 Mrt); Mr. der Kinderen vertrekt naar A. in het belang der organisatie van het rechtswezen aldaar. Zware overstrooming (17 Nov.). — 1881. Organisatie van het bestuur in het gewest Atjeh en Ond. (11 Mrt); regeling van het rechtswezen (14 Mrt); de haven van Olehleh voor den algemeenen handel opengesteld (28 Sept.); de Missigit Raja voltooid en ingewijd (27 Dec.)—1882. Samalanga en Peusangan getuchtigd; de bestaande spoorweg tusschen Olehleh en Koeta-Radja wordt tot Lambaroe doorgetrokken. — 1883. Reis van den gouv.-gen. naar Atjeh; uitreiking te Koeta-Radja, als blijk van tevredenheid, van geschenken en eereteekens. Schipbreuk van het Engelsche stoomschip Nisero nabij Panga, Westkust A.; de bemanning wordt door Toekoe Imam Moeda, radja van Teunom, gevangen genomen en naar het binnenland gevoerd (8 Nov.). —1884. Expeditie naar Teunom; (5 Jan.) Voortdurend gewapend verzet in Atjeh; de sluiting van alle Atjehsche havens voor in- en uitvoer afgekondigd (31 Juli).

Den Radja van Teunom wordt een Nederl.Engelsch ultimatum gesteld (14 Aug.). De schipbreukelingen van de Nisero uitgeleverd (10 Sept.); de radja onderwerpt zich opnieuw aan het Nederl. gezag. — 1885. De werkzaamheden aan de geconcentreerde stelling in Groot-Atjeh worden ten einde gebracht (1 Mrt); een deel der infanterie gaat naar Java terug. — 1886. Het onder Nederl. vlag varend stoomschip Hok Canton wordt te Rigaïh, Westkust A., overvallen en geplunderd; enkele gevangenen worden aan wal gebracht (14 Juni); een expeditie, 20 Juni van Oleh-leh ter bevrijding der gevangenen uitgezonden, keert 26 Juni onverrichterzake terug. 6 Sept. worden de gevangenen uitgeleverd. De Atjehsche prauwenvaart en vischvangst langs de Noordkust van A. verboden, van Koeala Sigli tot Koeala Merdoe (10 Oct.). Het bezette gebied van Groot-Atjeh door bandjirs geteisterd. — 1887. De Willemstoren op Poeloe Bras door Atjehers overvallen (3 op 4 Jan.). De prauwenvaart (zie 1886) weder opengesteld. (1 Oct.) — 1888. Alle in- en uitvoer in de ter Noordkust van Atjeh gelegen staatjes, van Batoe-Poetih af tot den Westelijken oever van Koeala Merdoe, verboden (29 Dec.). — 1889. De versterking Kota Pohama in Groot-Atjeh hevig beschoten uit eenige vijandelijke versterkingen nabij Kota Toeankoe; een dier versterkingen' wordt ten koste van zware verliezen genomen (26 Juli). 1890. Gevechten in Idi, waarbij de vijandige Atjehers met groot verlies uit hunne stellingen worden verdreven (Juni en Juli).

De afsluiting der Noord- en Westkust van A. voor allen uit- en uitvoer wordt met kracht gehandhaafd. — 1891. Hevige beschieting van de sloepen van Hr. Ms. stoomschip Merapi in de baai van Rigaïh, Westkust Atjeh, door volgelingen van Toekoe Oemar; tuchtiging van de kampong Rigaïh (Febr.). — 1892. Tuchtiging van de kampongs Batoe-Karendah en Koeala-Bitéé (20 Juni). Overrompeling van de vijandelijke versterking Kota-Baroe, bij Segli (31 Juli). Inbezitneming van het eiland (Poeloe) Raja, aan Atjeh’s westkust (13 Dec.). — 1893. Invallen van Atjehsche benden, onder aanvoering van Nja Makam, in het Noorden der Oostkust van Sumatra. Door de Nederl. troepen worden den vijand gevoelige verliezen toegebracht, en vier sterke bentings genomen (Jan.-April).

Aan boord van het onder Nederl. vlag varend stoomschip Rajg Kongsi Atjeh worden gedurende de reis van Telok Semawé (Lho’ Seumawé) naar Idi door Atjehsche passagiers 24 personen van de bemanning, waaronder de gezagvoerder, vermoord en twaalf verwond. (20 Juli). Het Atjehsche hoofd Toekoe Oemar (Teukoe Oema), onderwerpt zich. Van zijn diensten wordt gebruik gemaakt om achtereenvolgens de XXV, XXVI en XXII Moekims van vijanden te zuiveren (Sept.Dec.). — 1894. Verdrijving van zich in Kampoeng Roending (Mlaboeuh, Westkust A.) versterkt hebbende Atjehers (26—29 Mrt.). — 1895. Dienstreis van den leger-commandant naar A. — 1896. Toekoe Oemar of Djohan Pahalawan, panglima prang besar van het gouvernement, blijkt afvallig te zijn geworden (29 Mrt.); verscheidene andere Atjehsche hoofden sluiten zich bij hem aan, waardoor een algemeen verzet ontstaat in Groot-Atjeh. Commandant Vetter begeeft zich naar Atjeh. De troepenmacht wordt versterkt (April).

Verdrijving van Oemar uit de VI en IV Moekims der sagi XXV Moekims (23—26 Mei), Tuchtiging van de Lamkrakstreek in de VII Moekims der sagi XXII Moekims (9—10 Juni) en van de V Moekims Montassik der sagi XXII Moekims (16—17 Juni). Vestiging van een mobiele colonne te Loknga nabij Kroeng Raba (15 Juli). Tocht naar Lepong en Lohong in de Zuidelijke nederzettingen van GrootAtjeh (9—13 Aug.). Tocht naar Indrapoeri, Moeroëe, Lampanas en Seulimeum in de XXII Moekims, Groot-Atjeh (28 Oct.—9 Nov.). — 1897. Tochten naar Lhong (1 Jan.—14 Febr. en 10 April—13 Mei), Expeditie naar de Pedirstreek, Noordelijke nederzettingen van Groot-Atjeh, tot zuivering van de Moekim Pekan Baroe Pekan Sot (einde Juh,—begin Sept.). — 1898. Tocht naar Daja (begin Febr.— einde Mrt). Regeling van het passenstelsel voor het gouvernement A. en Ond. Expeditie tot onderwerping van de Pedirstreek. Aanval op het civiel etablissement te Edi door benden onder Teungkoe Tapa (30 Juni).

Verdrijving der vijandelijke benden uit het Edische (11 Juli). De eerste tocht naar Tamsé mislukt (14 Aug.) Tamsé bereikt; Toekoe Oemar vlucht naar Lagen (25 Aug.); Koeta Ramboeng overvallen; eenige aanzienlijke hoofden gevangen genomen (6 Sept.). Oemar wordt rusteloos vervolgd, doch slaagt er gedurig in te ontkomen. De verschillende kleine staatjes aan de Westkust onderwerpen zich. De geheele Pedirstreek wordt onderworpen; het civiel gezag gevestigd. — 1899. Gevecht bij Oedjong Kala (Melaboeh). Het gerucht loopt, dat Toekoe Oemar is gesneuveld (11 Febr,). Latere berichten bevestigen zijn dood. Gen. Van Heutsz vervolgt den vijand aan de Westkust en aan de Oostkust.

De Atjehsche versterkingen in Matang Koeli worden genomen. — 1900. Onrust in het Pidiësche (Pedir) ten gevolge van den terugkeer daarheen van Panglima Polèm en den Pretendent Sultan uit Samalanga en Meurendoe. —1901. Excursie naar Samalanga; de Pretendent-Sultan, vlucht naar de Gajō-landen; tocht daarheen van Majoor v. Daalen van eind Sept. tot eind Nov. 1901. — 1902. De eerste vrouw van den Pretendent-Sultan door onderluitenant Christoffel in Peusangan gevangen genomen.— 1903. Op 10 Jan. meldt zich de Pretendent-Sultan Alaoedin Moehammad Dawot Sjah te Sigli ter onderwerping aan, begeleid door de voornaamste Groot-Atjehsche hoofden; 20 Jan. wordt hij door den Gouverneur ontvangen. In Sept. onderwerpt zich Panglima Polèm, Sagi-hoofd der XXII Moekims. — 1904. Met ingang van 1 Jan. wordt Panglima Polèm definitief hersteld in zijn waardigheid van panglima-sagi. Sabang in de directe mailroute opgenomen.

Militaire excursie naar de Gajō- en Alaslanden onder overste van Daalen. — 1905. Een patrouille onder den lsten luitenant J. J. Donner in Tapa’ Toean zoo goed als vernietigd; de luit. Donner sneuvelt. — 1906. Toestand in het algemeen gunstig; hoofdzakelijk alleen in Pidië en Lho’ Seumawé eenige aanrakingen met de verzetspartij. — 1907. Minder gunstige toestanden in verschillende onderafd. van Groot-Atjeh; vervolging van de kwaadwilligen door Kapitein W. B. J. A. Scheepers. — Slechte toestand in de Keureutoe-streek (Lho’Seumawé; de Kapiteins Winter en de Koek v. Leeuwen gewond. Gevoelige verliezen toegebracht aan de o e l a m a-partij; fnuiking van de macht der verzetspartij in Lho’ Seumawé. — 1909.

Reis van het lid van den Raad v. Nederl. Indië, F. A. Liefrinck naar Atjeh, ingevolge Gouvernementsopdracht. Toestand overal vooruitgaande. — 1910. Allerwege verbetering en voortschrijdende pacificatie; in de Gaj ö-landen nog verzet, tengevolge van den onafhankelijkheidszin der bevolking; in de Alas-landen blijven kleine benden rondzwerven. — 1911/15. Geen bijzondere gebeurtenissen; tal van bestuurders teekenen de „korte verklaring.” Het gewest kan thans als volkomen gepacificeerd beschouwd worden. Bevolking, zie ATJEHERS.

< >