Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Artillerie (scheeps-)

betekenis & definitie

Artillerie (scheeps-) - De artilleristische bewapening van een oorlogsschip, d.w.z. van een slagschip, bestond tot voor korten tijd in het algemeen uit drie soorten geschut, n.l. zwaar, middelbaar en licht geschut. Het zware geschut, van een kaliber van 24—30.5 c.M. en het middelbare van 15—24 c.M. zijn de offensieve wapenen, terwijl het lichte geschut uit een tactisch oogpunt een meer defensief wapen is, omdat het niet bestemd is in den slag naar vermogen den vijand afbreuk te doen, doch slechts bestemd is het schip te verdedigen tegen aanvallen van torpedovaartuigen. De slagschepen, dateerende uit den tijd vóór den Russisch-Japanschen oorlog, waren in het algemeen bewapend met een viertal zware kanons van 24 c.M. tot 30.5 c.M. en daarnaast een middelbare batterij van stukken van 15 c.M. of daaromtrent, benevens een anti-torpedobatterij. Dit type vindt men o.a. in Engeland in de Duncan-, Formidable-, Albion-, en Majestic-klasse, en ook in andere landen in de schepen, dateerende uit hetzelfde tijdperk.

De zware en middelbare batterijen waren beschermd opgesteld; de antitorpedobatterij licht of in het geheel niet beschermd. Het streven, voortdurend krachtiger bewapende schepen te bouwen, de wenschelijkheid, vooral voor die mogendheden, welke over veel gepantserd materieel kunnen beschikken, om aan hunne oorlogschepen eene dusdanige zware bewapening te geven, dat zij hunne tegenstanders buiten de werkingssfeer der moderne torpedo’s (waarschijnlijk reeds ± 7000 M.) kunnen bestrijden, daarbij de overtuiging, terecht of ten onrechte uit den Russisch-Japanschen oorlog verkregen, dat slechts het zware geschut de beslissing kan brengen, gepaard aan bovenstaande artilleristische overwegingen, deden een klasse van schepen ontstaan met eene bewapening, geheel verschillend van die, welke voor dien tijd gebruikelijk was. De Engelsche „Dreadnought”, in 1906 voltooid, was de eersteling van dit type. Zij droeg een zware batterij van 10 kns. van 30.5 c.M. en verder slechts een anti-torpedobatterij van 24 twaalfponders (7.6 c.M.) De middelbare batterij was geheel losgelaten. Bij de nieuwe Engelsche schepen van dit type is, bij eene eenigszins gewijzigde opstelling der zware batterij, het kaliber der anti-torpedobatterij gestegen tot 10.5 c.M.

Opstelling van het geschut. Bij het oude zeilschip leenden zoowel het voorschip als het achterschip zich weinig tot de opstelling van geschut. Op het voorschip lieten de boegspriet en de voorzeilen daartoe weinig gelegenheid; het achterschip was gewoonlijk hoog opgebouwd, doch ook hier belemmerden het roer en de roerpen de opstelling van veel geschut. De artilleristische kracht van deze schepen bevond zich in de breede zij, terwijl de stabiliteit eischte, dat het zware geschut het meest onder in het schip werd geplaatst. Aangezien de stukken slechts aan ééne zijde konden vuren, waren beide zijden gelijkelijk bewapend. Bij een Engelsch linieschip uit het begin der 18de eeuw bijv. bestond de onderste batterij uit 28—42 ponders; de kuilbatterij uit 28—24 ponders, de bovenste batterij uit 28—12 ponders. Op den bak en campagne bevonden zich 16—6 ponders. Men kan aannemen, dat zulk een schip ongeveer 44 % der totale gevechtskracht in de breede zij kon ontwikkelen.

Een soortgelijke bewapening, al was het aantal stukken belangrijk minder, trof men aan op de stoomfregatten, welke een twintigtal jaren geleden nog deel uitmaakten van de Nederlandsche Marine. Met de invoering der pantsering ontstond de strijd tusschen pantser en geschut, waarbij, ondanks de voortdurende verbeteringen in de geschutsconstructie, het kaliber ervan telkens vergroot moest worden, wilde het in dezen strijd de meerdere blijven. Dit noodzaakte tot beperking in het aantal stukken, waarmede echter tevens de betrekkelijke waarde van elk kanon veel grooter werd en dus de geschutopstelling goed beschermd moest zijn. De zware artillerie werd in het middengedeelte van het schip samengetrokken en dit gedeelte geheel gepantserd, waardoor een gepantserd reduit ontstond, waarin een achttal zware kanons was opgesteld. De opstelling der zware kanons in torens, welke hierop volgde, gaf het groote voordeel, dat de vuursectoren (dat zijn de gedeelten van den horizont, waarvoor het kanon te gebruiken is), veel grooter werden. De opstelling der torens in de midscheeps maakte het mogelijk de kanons zoowel aan S.B. (stuurboord) als aan B.B. (bakboord) te gebruiken.

Op vele schepen kwamen echter bij deze opstelling nog doode hoeken voor in de richting van voor- en achterschip, gedeelten dus van den horizont, waarin met geen enkel zwaar kanon vuur gebracht kon worden. Op de schepen, voorafgaande aan de „Dreadnought”-klasse, vindt men vrijwel algemeen op voor- en achterschip een barbette met zwaar geschut opgesteld, welke aan weerszijden vuur kon brengen tot ongeveer 45°, respectievelijk achterlijker en voorlijker dan dwars. Aan weerszijden in de breede zij was het middelbare en lichte geschut opgesteld, waarvan een gedeelte recht voor- en achteruit kon vuren. De middelbare batterij was in reduit, achter open schilden of in torens opgesteld. Op de kleinere pantserschepen, ook op de Nederlandsche, vindt men eene analoge opstelling. Bij de schepen van het type „Koningin Regentes” bijv., bewapend met 2 kns. van 24 c.M., 4 van 15 c.M. en met een anti-torpedobatterij, is het zware en middelbare geschut opgesteld als aangegeven in onderstaande figuur.

De voorbarbette kan naar beide zijden vuren tot 40° achterlijker dan dwars, haar vuursector bedraagt dus 260°. Evenzoo kan de achterbarbette vuren tot 40° voorlijker dan dwars. De voorste kanons van 15 c.M. kunnen vuur geven van recht vooruit tot 60° achterlijker dan dwars, de achtersten tot 60° voorlijker dan dwars (vuursector 150°). Teekent men deze vuursectoren, als in onderstaande figuur (daarbij dus alle kanons in één punt opgesteld denkend), dan blijkt daaruit, dat op een doel, dat gepeild wordt tusschen 40° voorlijker en achterlijker dan dwars, het maximum vuur gegeven kan worden, n.l. vuur uit twee kanons van 24 c.M. en twee van 15 c.M. In de sectoren 20° meer voorlijker en achterlijker kan nog met 1 kanon van 24 c.M. en 2 van 15 c.M. gevuurd worden, terwijl daarop naar voren en naar achteren sectoren van 30° volgen, waarin slechts met 1 kanon van 24 c.M. en 1 van 15 c.M. vuur kan worden gegeven. Precies recht vooruit en achteruit kan met 1 kanon van 24 c.M. en 2 van 15 c.M. gevuurd worden. Men ziet hieruit, dat theoretisch over ⅓ van den horizont slechts met 1 kanon van 24 c.M. en 1 van 15 c.M. gevuurd kan worden; over 2/9 van den horizont met 1 kanon van 24 c.M. en 2 van 15 c.M.; over 4/9 van den horizont met 2 kanons van 24 c.M. en 2 van 15 c.M. In de practijk zullen de sectoren echter wel steeds eenige graden kleiner genomen moeten worden, teneinde de gevaarlijkste hoeken, waarbij zeer dicht langs ander geschut zou worden geschoten, te vermijden. Aan alle torens een vuursector van 360° te geven, zou slechts mogelijk zijn, door de torens recht boven elkander te plaatsen en dan nog alleen op schepen, waarop geen schoorsteenen ena. het vuur kunnen onderscheppen. De Italiaansche ingenieur Lorenzo d’Ada heeft een schip ontworpen, waarbij men deze opstelling aantreft. (Zie volgende figuur).

Het deplacement van dit schip zou 8200 ton bedragen; de bewapening 3 kns. van 35.6 c.M., 2 kns. van 19 c.M., 8 kns. van 10 c.M. Petroleummotoren van 12600 I. P.K. zouden het een snelheid van 22 mijl geven. Gordelpantser in ’t midden 40 c.M., naar de uiteinden afnemend. Overige pantsering naar verhouding. Bij een dergelijke opstelling zou echter één ongelukkig schot alle torens tegelijk buiten gevecht kunnen stellen. Bij de oorspronkelijke Dreadnought, het eerste zoogen. „all big gun ship” en bij de andere schepen dezer klasse („Bellerophon”, „Temeraire”, etc.) is de opstelling als in onderstaande figuur aangegeven. Hierbij zijn 2 torens buiten de middenscheepslijn opgesteld, om recht voor- en achteruit met meer dan één toren tegelijk te kunnen vuren. Bij de later gebouwde slagschepen en slagkruisers zijn nog vele verschillende wijzen van opstelling van geschut toegepast. De bewapening van de lichtere kruisers bestaat meestal uit kanons van niet meer dan 15 c.M. Zie verder G. J. W. Putman Cramer, Inleiding tot de maritieme strategie en zeetactiek.

< >