Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Arianen

betekenis & definitie

Arianen - de aanhangers van het naar Arius genoemde Arianisme, dat in het begin der 4de eeuw een hevigen strijd in het Oosten uitlokte, welke zich ook tot het Westen uitstrekte en zeer lang in de Christelijke kerk nawerkte. De korte inhoud van de leer der Arianen, gelijk deze door Arius onderwezen werd, is als volgt: — 1) De Vader alleen is ongeschapen en heeft zijn bestaan uit zichzelven: Hij alleen is eeuwig, niemand is Hem gelijk. Ook de Zoon is den Vader in wezen niet gelijk, want Hij is krachtens zijne voortkomst niet eeuwig en dus niet waarachtig God gelijk de Vader; — 2) hoewel de Zoon was, vóór aarde en hemel waren, was er toch een tijd, dat de Zoon niet was. De zoon is een schepsel, door den wil Gods uit niet geschapen als het eerste en meest volmaakte der scheppingen; Zijn eigenschappen zijn begrensd en Hij is van nature bekwaam tot zonde; — 3) dewijl Hij evenwel in Zijn verblijf op deze aarde Zijn zedelijke natuur standvastig onbedorven heeft bewaard, bewees de Vader Hem in steeds rijkere mate Zijn genade en heeft Hem door die genade als Zoon aangenomen; — 4) De Vader heeft den Zoon geschapen, om door Hem de wereld te scheppen en met deze in verbinding te treden. — Wegens deze leer werd Arius in 320 of 321 door zijn bisschop Alexander uit zijn geestelijke bediening (hij was presbyter van de kerk te Alexandrië) ontzet en in den ban gedaan.

Zijn aanhang nam echter binnen enkele jaren een zoodanige verhouding aan, dat de geheele Oostersche Christenheid als in twee kampen was verdeeld. De plechtige veroordeeling van het Arianisme geschiedde op het eerste algemeene concilie in 325, te Nicea door keizer Constantijn samengeroepen, waarop 318 bisschoppen tegenwoordig waren. Slechts 2 der daar aanwezige bisschoppen verzetten zich bij de stemming over de daar vastgestelde leer (symbolum Nicaenum) daartegen. De wezengelijkheid (homoousia) van den Vader en den Zoon werd hier aangenomen. De voorstanders hiervan heetten homoousianen. De voornaamste onder hen waren Hosius, bisschop van Cordova, en Athanasius, later bisschop van Alexandrië, naar wien zij ook Athanasianen werden genoemd.

Onder de A. ontstonden weldra verschillende stroomingen o.a. de Anomoeërs, de strenge Arianen, die leerden, dat de zoon ongelijkvormig (anomoios) aan den Vader was, en de meer gematigden, de Semiarianen of homoiousianen, die eene wezenlijke gelijkvormigheid met den Vader erkenden. In het Westen kreeg de orthodoxe leer steeds meer de overhand en op het tweede oecumenische concilie te Constantinopel, 381, werd het eerste van Nicea plechtig bevestigd en de eenheid in wezen van den Vader en den Zoon in het tot rijkswet verheven Symbolum Nicaeno-Constantinopolitanum nogmaals uitgesproken, waarop de partij der A. in het Romeinsche rijk snel wegsmolt. In den tijd van de groote volksverhuizing verspreidde het Arianisme zich evenwel over door Germanen bewoonde streken; het langst echter hield deze leer stand onder de Langobarden, bij wie het tot in de 7de eeuw zijn aanhangers telde. Zijn periode van uitsterving in West-Europa ving aan met den overgang van den Frankischen koning Clovis tot het Christendom (496). Onder Theodorik was het de heerschende godsdienst in Italië, onder Alarik in een deel van Frankrijk, in Aquitanië en in Spanje; onder de Wandalen in Noord-Afrika.

< >