Apologie - (Gr. apologia: verdediging), is in ’t algemeen verdediging: zoo Plato’s Apologie van Socrates. In het bizonder de verdediging van den godsdienst, bepaaldelijk van het Christendom. Zij is zeer oud. Zij werd geëischt door de positie van het oude Christendom, dat door Joden en heidenen met het zwaard en de pen werd aangevallen.
Apologeten in bepaalden zin zijn de mannen, die in de 2e en 3e eeuw hebben getracht bij geschrifte het Chr. te zuiveren van den blaam van zedeloosheid, onmaatschappelijkheid, ongodsdienstigheid en onredelijkheid, en als den waren redelijken godsdienst te handhaven. Zij geven proeven, gelegenheidswerk. In dit opzicht onderscheidt zich de apologie van de latere apologetiek (Gr. apologetike: apologetische, nl. techne: kunst) de theologische wetenschap, die de waarheid van het Chr. in het algemeen of van eene bepaalde kerkelijke belijdenis naar buiten tracht te handhaven. Zij onderscheidt zich van de polemiek, die zich tegen onjuiste opvattingen in den boezem van het Christendom zelf richt, dus naar binnen. De A. kan in hoofdzaak tweeërlei standpunt innemen: òf zich beroepen op algemeen menschelijke onderstellingen van praktischen of theoretischen aard: n.l. op de zedelijke eischen van het gemoed en het geweten, of op de redelijke eischen van het denken; òf zonder meer positie nemen in de specifiek christelijke beginselen. In het eerste geval gaat de A. vooral s y n-thetisch te werk; zij tracht den tegenstander in te lichten, te overreden, of te overtuigen, hem te winnen; in het laatste geval a n t ithetisch: zij wil zich zelve helderheid verschaffen en den tegenstander overwinnen. (Men kan ook, zuiver thetisch, zich tot een getuigenis beperken, maar dit draagt dan geen wetenschappelijk karakter en is dus geen apologetiek.) Op de z.g. natuurlijke, algemeene en de bovennatuurlijke, bijzondere openbaring of religie wordt hierbij dan beurtelings de nadruk gelegd. Er bestaat geen eenstemmigheid ten dezen. Voor de R. K. Kerk is de A. eene grenswetenschap, half philosophisch, half theologisch.
Voor de Prot. theologie òf een stuk theol. wetenschap òf een getuigenis. — De waardeering der A. hangt samen met de positie van het Chr. in de wereld. Aanvankelijk stond het Chr. geïsoleerd. A. was dus zeer noodig om contact te krijgen. Later werden de onderstellingen van het Chr. algemeen aangenomen (b.v. in de middeleeuwen, en in de 16e en 17e eeuw). Toen waren vooral dogmatiek en pole-' miek aan de orde. Sedert de 18e eeuw is de A. sterk in aanzien gerezen, omdat de grondslagen van het Chr. werden ondermijnd door deïsme en r ationalisme. Deze waren overwegend intellectualistisch en werden dus met gelijke wapenen, d. i. redeneeringen, bewijzen, bestreden: beroep op voorspellingen, wonderen, bewijzen voor het bestaan van God. Het wezen van Chr. en godsd., alsook voor het hart en den geheelen mensch bestemd, werd hierbij verwaarloosd.
Dit wreekte zich, toen later, in verband met de groote geestelijke stroomingen, niet slechts intellectueele bezwaren tegen het Chr. werden ontwikkeld: o. m. door de evolutie-idee, die het geheele leven, stoffelijk en geestelijk, van mensch en wereld als een immanent proces van ontwikkeling voorstelt, zoodat de geheele wereldbeschouwing en levensopvatting van bijbel en Christendom, met haar onderscheiding van Schepper en schepping, leer van zonde en verlossing, God-mensch en wereldeinde werd ontkend. Hiertegenover kan men met de oude methode niet volstaan, omdat de grondslag, waarop beide partijen staan, niet gemeenschappelijk is en met een bloot logisch bewijs niets is gewonnen. Vandaar, dat de A. veelal in de eerste plaats wordt bedoeld als een getuigenis van het geloof als overtuiging des harten. Intusschen heeft dit geloof niet alleen praktische waarde. Het bevat ook de gegevens van levens- en wereldbeschouwing. De scheiding van weten en gelooven, van werkelijkheid en waardeering maakt de A. onvruchtbaar, zoodat b.v. Ritschl, die deze scheiding aanneemt, dan ook van geen apologetiek wil weten. Intusschen kan de A. niet nalaten het verband tusschen het een en het ander te zoeken, reeds om den geloovige voor zich zelf tot helderheid te doen komen. Is zijn God de Schepper van hemel en aarde, dan is de godsdienst een zaak voor den geheelen mensch: hart en verstand, en geldt hij het volle leven-, niet alleen dat van het gemoed, maar ook van de natuur en de geschiedenis.
De A. tracht het verband tusschen het Chr. geloof en het cultuurleven te vinden. Zij is „de wetenschappelijke vertegenwoordiging van den Chr. godsdienst in het geheel van het geestelijke leven” (A. W. Hunzinger.) Zij wijst aan, dat er veel misverstand bestaat; dat het geloof in God als Schepper de beste onderstelling is van een logisch natuurverband en redelijke wereldontwikkeling. Zij toont aan, dat het ongeloof dergelijke onderstellingen mist, dat het niet voldoet aan de behoeften van het gemoed en de eischen der rede, dat elke vastheid rust op de onmiddellijke zekerheid der evidentie. Verder kan zij niet gaan. Het geloof, als persoonlijke zaak, van den geheelen mensch, laat zich aanwijzen, niet bewijzen; het is geen zaak van betoog, maar allermeest van den wil. Het is ten slotte gave van God (1 Cor. 2 : 9 v.v.). In onzen tijd wordt dit ook door vele niet-geloovigen beseft. De waarde van intuïtie en evidentie voor denken en handelen wordt erkend.
Vandaar, dat die A. het meest vruchtbaar is, welke het Christendom zoo reëel, d. i. zoo persoonlijk mogelijk, d. i. als belichaamd in den persoon van J. C., voorstelt, en deze ook het meest zeitgemass moet worden geacht, vooral nu de groote verwarring op elk terrein de behoefte aan vaste leiding der geesten zoo dwingend maakt. Behalve de oude z.g. apologeten, komen in aanmerking: Augustinus, de Civitate Dei; Pascal, Pensées; Schleiermacher, Reden über die Religion. In 1875 werd opgericht het (nog bestaande) „Haagsche genootschap ter verdediging der voornaamste waarheden van den Chr. godsdienst”. Van den laatsten tijd zijn: Stange, Christentum und moderne Weltanschauung H. I : Das Problem der Religion 1913; H. II Naturgesetz und Wunder, 1914; A. W. Hunzinger, Die apologetische Aufgabe der evang. Kirche in der Gegenwart, 1907: J. R. Illingworth, Reason and Revelation; an Essay in Christian Apology, 1906; Esser und Mausbach, Religion, Christentum, Kirche, ein Apologetik für wissenschaftlich Gebildeten 1 r. B. 2e Aufl., 1913 (R. C.). In Duitschland bestaat sedert 1907 de Keplerbund: zur Förderung der Naturerkenntnis, die op theïstisch standpunt tegenover Hackel’s Monistenbund, Christendom en natuurwetenschap tracht te verzoenen; leiders Dr.
Denvert en Teudt. Orgaan: Geisteskampf der Gegenwart, Monatschr. z. Förderung und Vertiefung Christlicher Bildung, Red. E. Pfenningsdorf. Ten onzent de R. Kath. Canisiusvereeniging, die tal van vlugschriften uitgeeft; bepaaldelijk in dienst van de R. Kath. Kerk.