Antirevolutionnaire partij - een Nederlandsche staatkundige partij, die haar naam draagt, niet omdat zij de gevolgen der groote revolutie van het einde der 18de eeuw in het algemeen verwerpt, dus contrarevolutionnair of reactionnair zou zijn, maar omdat zij zich kant, tegen wat zij als het grondbeginsel dier revolutie beschouwt, nl. het verwerpen van Gods Woord als grondslag van het geheele staatkundige leven; aangezien zij dien grondslag van Christelijke beginselen meent waar te nemen in de ontwikkeling der geschiedenis van het vaderland sedert den opstand tegen Spanje, noemde zij zich aanvankelijk ook wel Christelijk-Historische Partij. Na het herstel onzer onafhankelijkheid in 1813 zijn de antirevolutionnaire denkbeelden, in verband met het Réveil dier dagen, het eerst ontwikkeld door Bilderdijk, Da Costa en vooral Groen van Prinsterer tegenover de toen zich ook hier te lande baanbrekende liberale richting, door den laatste o.a. in zijn tijdschrift Nederlandsche Gedachten (1829-32) en in zijn Beschouwingen over Staats- en Volkenrecht (1834). Een parlementaire partij was de A. R. P. in de jaren van haar jeugd nog niet, doch zij werd dit, toen na de grondwetsherziening van 1848 als haar eenige vertegenwoordiger in de Tweede Kamer Groen van Prinsterer zitting nam, die bij gelegenheid van de herziening van de grondwet in 1840 reeds lid van de dubbele Kamer van dat jaar was geweest. Eerst in 1850 steeg het getal der kamerleden van de A. R. P. tot vier.
Deze kleine groep, die aanvankelijk, doch te vergeefs, samenwerking had gezocht met de Roomsch-Katholieken en de Conservatieven, ging weldra alleen doch met beslistheid haar weg in den beginselstrijd tegen het Liberalisme der meerderheid. De Aprilbeweging van 1853 leidde wel tot eenige samenwerking met de Conservatieven, terwijl de schoolbeweging van 1856 toenadering bracht tot de Roomsch-Katholieken, doch spoedig stonden de Antirevolutionnairen weer alleen. Toen namelijk in het laatstgenoemde jaar een Antirevolutionair, Van der Brugghen, de leiding der regeering kreeg om den schoolstrijd op te lossen, was het voor de A. R. P. een groote teleurstelling, dat het onder diens ministerie aangenomen wetsontwerp op het Lager Onderwijs van den Minister van Binnenlandsche Zaken Van Rappard in geenen deele aan hare beginselen beantwoordde. Toen dit ontwerp met hulp van het grootste deel der Katholieken in de Tweede en in de Eerste Kamer was aangenomen, nam Groen, teleurgesteld en gegriefd, zijn ontslag als lid van de Tweede Kamer. De weinige medewerking onder het ministerie-Van der Brugghen en onder den voorganger daarvan, het kabinet Van Hall-Donker Curtius, door haar ook van de zijde der Conservatieven ondervonden, dwong de A. R. P. nu weer tot een zelfstandig politiek leven, dat zich in hoofdzaak om den strijd voor de confessioneele tegen de neutrale school bleef bewegen. Dat zij voor dien strijd ook buiten het Parlement in wijde kringen belangstelling wist te wekken, bewijst de oprichting in 1860 van de Vereeniging voor Christelijk Nationaal Schoolonderwijs. Verzwakt evenwel door het uittreden van Groen, die eerst in 1862 wederom in de Kamer terugkeerde, en door de uitscheiding uit de partij van de Antirevolutionnairen van de groep van Van der Brugghen, de zgn. Ethisch-Irenischen, kon de partij in de eerstvolgende jaren tot 1866 in de thans weer in meerderheid liberaalgezinde Kamer geen politieke rol van beteekenis spelen.
De inmiddels steeds door haar met kracht beleden schoolstrijd bracht echter op den duur weer eenige samenwerking met de genoemde Ethisch-Irenischen en met de Conservatieven, die evenwel na het optreden van het eerste ministerie Heemskerk in 1866 weer te loor ging, terwijl het in 1871 zelfs tot een openlijke breuk met de laatsten kwam. In de nu volgende jaren 1872-1879 bleek echter de groei van de partij in den lande door het toenemen van het getal harer vertegenwoordigers in de Tweede Kamer tot twaalf. Een groot verlies leed de A. R. P. in het jaar 1876 door het overlijden van haren stichter en leider Groen van Prinsterer. Diens opvolger als leider werd nu Dr. A. Kuyper, sedert 1874 lid van de Kamer en sedert 1 April 1872 hoofdredacteur-eigenaar van het partijblad De Standaard, dat meer dan eenig ander propagandamiddel sedert tot den groei en bloei van de A. R. P. heeft bijgedragen. Dr. Kuyper, die in tegenstelling met Groen, meer partijleider en organisator dan staatsman was, zag het nut van een nauwe organisatie der partij en van een bindend partijprogram in, bracht de eerste tot stand met een Centraal Comité der Antirevolutionnaire kiesvereenigingen tot middelpunt, welk Comité, onder voorzitterschap van Dr. A. Kuyper, op 1 Januari 1878 het Program der beginselen van de A. R. P. publiceerde. In ditzelfde jaar, in de maanden Juli en Augustus, gaf de partij een bewijs van de beteekenis van haar groei in de voorafgaande jaren door het groote volkspetitionnement tegen de nieuwe schoolwet van dat jaar van het ministerie Kappeyne van de Copello, uit welke actie, al werd de wet ongewijzigd aangenomen, de oprichting volgde der vereeniging De Unie, een School met den Bijbel.
De krachtige voortzetting van den schoolstrijd, de meesterlijke leiding en organisatie deden sedert het getal stemmen, op Antirevolutionnairen bij verkiezingen uitgebracht, steeds stijgen, met uitzondering van het jaar 1886, het jaar der doleantie, en in overeenstemming daarmede het getal harer vertegenwoordigers in de Kamer (in 1888 waren het er 27). Onder dezen moet genoemd worden Jhr. Mr. A. F. de Savornin Lohman, die in 1881 door Goes afgevaardigd in het parlement kwam en al spoedig naast Dr. Kuyper, in het bijzonder in de Kamer, de leiding mede op zich nam, terwijl deze door zijn persoonlijke eigenschappen meer geschikt bleek voor de actie daarbuiten en in de partijpers. De na de grondwetsherziening van 1887 gehouden verkiezingen van April 1888 brachten eindelijk voor het eerst door het nauwe samengaan der Antirevolutionnaire en Roomsch-Katholieke partijen (de Conservatieve was zoo goed als geheel verdwenen) een clericale meerderheid; in het volgende jaar nog bracht het ministerie-Mackay, waarin het Antirevolutionnaire clement sterk vertegenwoordigd was, door zijn wijziging der schoolwet, waardoor subsidieering van bijzondere scholen uit ’s Rijks kas werd toegestaan, een voorloopige bevrediging in den schoolstrijd. In de A.R.P., thans Regeeringspartij geworden, deed zich evenwel toenemende ontevredenheid gevoelen over de rol, die Dr. Kuyper in de leiding der partij begon te spelen en over de kritiek, door hem in De Standaard op het beleid der rechtsche Regeering en op de partij in de Kamer uitgeoefend. De aanhangig gemaakte regeling van het kiesrecht naar het ontwerp van Tak van Poortvliet, bij welks behandeling De Standaard een beslist democratische houding aannam tegenover de min of meer behoudende elementen in de partij, en de vrees bij een deel der partijgenooten voor al te strenge centralisatie van alle partijgezag in één hand, die van den Standaardredacteur, leidden ten slotte tot een scheuring in de A. R. P., ook nadat het ontwerp-Tak van de baan was geraakt.
In 1894 scheidde zich een deel van de Antirevolutionnaire kamerleden onder leiding van Dr. A. Kuyper van de oude kamerclub af. De scheiding werd bezegeld in het jaar 1898, toen zich de oude club met een eigen Program van beginselen, dat evenwel niet principieel afwijkt van dat van 1878, organiseerde tot de Vrij-A. R. of Christelijk-Historische Partij, waarvan de heer De Savornin Lohman de leider en De Nederlander het orgaan werd. Sedert 1903 heet deze partij uitsluitend de Christelijk-Historische. Toen in 1901 de verkiezingen wederom een rechtsche meerderheid brachten, was dit evenwel een gevolg van het in coalitie samengaan van de drie kerkelijke partijen, zoodat de scheiding der A. R. P. in twee vleugels in de praktijk niet tot een politieke scheuring bleek te leiden. Van 1901 tot 1904 was nu Dr. Kuyper de leider van een rechtsch ministerie, dat uit den aard der zaak zich inzonderheid met de regeling van onderwijsaangelegenheden bezig hield, waarbij nu vooral de gelijkstelling van het bijzonder met het openbaar Hooger Onderwijs in het oog werd gevat.
Het omgaan van de tot nu toe Liberale Eerste Kamer in 1904 stelde het kabinet hiertoe in staat. Nadat de verkiezingen in 1906 weder een kleine meerderheid aan de linkerpartijen hadden gegeven, trad een ministerie Goeman Borgesius, uit die partijen samengesteld, op, dat evenwel twee jaren later plaats moest maken voor een coalitie-kabinet Heemskerk, terwijl de verkiezingen van 1909 de meerderheid wederom aan de kerkelijke partijen brachten, tot in 1913 een nieuwe omslag van het kiezercorps de A. R. P. met haar coalitiebroeders, de Christelijk-Historische en de Roomsch-Katholieken, weder tot oppositie-partijen maakte. Sedert 1888 staat dus de A. R. P. niet meer alleen in het staatkundig tournooiveld, doch vormt zij met de twee andere kerkelijke partijen een rechtsche coalitie. Onder alle lotswisselingen van de laatste tientallen jaren heeft Dr. Kuyper de leiding weten te behouden, al vond die in den allerlaatsten tijd nu ook in den boezem der partij zelf eenige aanvechting.
Hoezeer de Antirevolutionnairen in den loop der jaren gewichtige overwinningen in den schoolstrijd hebben behaald, beschouwen zij dien niet als geëindigd, voor en aleer het bijzondere onderwijs een volledige overwinning zal hebben behaald. Op het Program van beginselen van 1878 heeft Dr. A. Kuyper een uitvoerige toelichting geschreven, getiteld Ons Program, waarin hij de beginselen van het Calvinistische staatsrecht, zooals hij meent, dat zij die der A. R. P. moeten zijn, heeft neergelegd. De A. R. P. is georganiseerd in plaatselijke kiesvereenigingen, die in elk kiesdistrict een centrale kiesvereeniging vormen. Uit afgevaardigden dezer plaatselijke en centrale kiesvereenigingen worden Provinciale Comité’s samengesteld, terwijl de algemeene leiding berust bij een Centraal Comité, gekozen door de Deputatenvergadering.