Annam of anam - de naam van dit koninkrijk, dat aan de Oostkust van Achter-Indië ligt en onder Fransch protectoraat staat, beteekent: Rust van het Zuiden. Het strekt zich uit van 17° 30' tot 10° 30' N.B. en van 106° 30' tot 109° O.L. van Gr. Ten Noorden grenst het aan Tonkin, ten Westen aan Siam en Cambodja, ten Zuiden aan Cochinchina en ten Oosten aan de Chineesche Zee. Oppervlakte 60.000 K.M.2; aantal inwoners ruim 6 millioen.
Oro- en hydrographie. Het grootste deel van A. wordt ingenomen door een der vele gebergteketens, welke zich als Altaïden van Centraal-Azië waaiervormig hebben uitgebreid. Deze ketens noemt men de Annamsche Cordillera’s. In het W., waar de waterscheiding zich bevindt met de rivieren, die naar de Mekong stroomen, en waar tevens de grens loopt tusschen Annam en het vroeger tot Siam behoorende Laos, verheffen de Cordillera’s zich het hoogst; de Poeatoeat in het midden gaat tot 2600 M., de Moeder en Kind in het Zuiden tot 2810 M. Terras-vormig daalt dit bergland vrij steil naar zee. Slechts een zeer smalle kustvlakte, waarop de voornaamste plaatsen zich bevinden, vormt den overgang.
De hier en daar wel gelede, maar zandige en met duinen bezette kust is weinig gunstig voor de scheepvaart. Ook de kleine eilandjes: Tijger-eilanden Kok Chang. Kok Tron en Poeloe Condor, brengen hierin geen verbetering. Groote, goed bevaarbare, diep het land in dringende rivieren ontbreken eveneens, daarvoor ligt het gebergte en de waterscheiding te dicht bij de kust. De voornaamste zijn: de Songma op de grens van Tonkin, de Nganka eveneens in het N., de rivier van Tourane in het Midden en de Donnai in het Z.,welke laatste het best te bevaren is, maar slechts voor een deel door A. stroomt en uitmondt in een der delta-armen van de Mekong.
Klimaat. Hoewel A. in het moesongebied van Zuid-Oost-Azië ligt, ontvangt het toch niet zulke regenhoeveel heden, als verwacht zou mogen worden. De N.-Z. gerichte bergketens houden de waterrijke Z.-W. winden, welke in den zomer waaien, tegen. Zoodra echter de N.O. passaat inzet, begint de regenval, welke in October zijn maximum bereikt, en tot Februari aanhoudt. Gemiddeld valt in het Z. 1300 —2000 m.M. regen, in het midden en N. niet meer dan 600—1300 m.M. Alleen kustplaatsen als Hué komen tot 2600 m.M. Deze kustplaatsen zijn door de groote hoeveelheid waterdamp, welke voortdurend in de lucht is, zeer ongezond. Mei is daar het onaangenaamst, zelfs ’s morgens daalt de temperatuur dan niet beneden 25°, alleen de zeewind vermindert de zwoelte een weinig.
December en Januari zijn voor Europeanen het prettigst. Hoewel ook in A.,wat betreft den regenval, een wintermaximum en een zomerminimum zijn te onderscheiden, behoeft het jaar toch niet verdeeld te worden in een droog en een nat jaargetijde, zooals zulks in het moesongebied gewoonte is. De temperatuur biedt gedurende een jaar voldoende verschil, van 9°, soms zelfs van 13°, om van winter en zomer te kunnen spreken. Zoo heeft Hué een jaartemperatuur van 25.4°C, maar in de warmste maanden (Mei en Juni) stijgt zij tot 29°, terwijl zij in de koudste (Februari) tot 19° daalt.
Bevolking. De bewoners zijn Indo-Chineezen. De M o e o n g of bergbewoners zijn vrij blank en slank, krachtig en moedig, doch 7io van de bevolking wordt gevormd door de met Chineezen vermengde A n n a m i e t e n. Zij zijn van kleine gestalte (de mannen gemiddeld 1.58 M, de vrouwen 1.50 M.), doch goed geproportioneerd, mager en vlug. Hun gelaat is breed en glad, hunne oogen staan schuin, hun voorhoofd is laag, hun neus plat, hun hoofdhaar dicht en zwart. Hun gelaatskleur varieert tusschen vuilgeel en chocoladebruin. Van de Chineezen onderscheiden zij zich door minder vooruitstekende jukbeenderen. De invloed der Chineezen is overwegend; de Weeding bijv. is Chineesch, behalve dat zij dikwijls een tulband dragen. Hunne Weeding bestaat uit een katoenen, laag afhangend bovenkleed met wijde mouwen, dat aan de rechterzijde dicht bij den hals is vastgeknoopt, en een bonte, wijde broek, die met een gordel om het middel is vastgemaakt. De vrouwen dragen daarboven een, tot aan de enkels reikenden rok en de mannen een zijden staatsieWeed, met borduursel versierd, als zij tot de aanzienlijken behooren, en anders een donker katoenen Weed.
Het aan de achterzijde opgebonden haar wordt met een tulband of met een hoed van gevernist stroo bedekt. In de vlakte staan de huizen op palen ter bescherming tegen water en wilde dieren. Zij zijn van leem met rieten dak of van hout, met pannen gedekt en omringd door zuilen, die het dak dragen. De Annamietische taal is, evenals het Chineesch, eenlettergrepig en sterk met Chineesche woorden vermengd. Zij wordt met Chineesche letterteekens geschreven, die echter anders samengevoegd en uitgesproken worden dan in China. Ook is er een afzonderlijke hoftaal. Nevens goede eigenschappen, als gastvrijheid, opgeruimdheid en weetgierigheid, bezitten de Annamieten ook ongunstige karaktertrekken, als diefachtigheid, genotzucht, valschheid en vuilheid. Bestuur, kunst en wetenschap zijn op Chineesche leest geschoeid.
Men vindt in Annam goede wegen, houten en steenen bruggen en verscheidene kanalen. De godsdienst is, evenals in China, een mengsel van Boeddhisme, Confucianisme en Taoïsme. De aanzienlijken zijn meestal aanhangers van Confucius. Ook de feesten, plechtigheden en tempels vertoonen veel overeenkomst met de Chineesche. De Annamieten bidden nu eens in eene boeddhistische pagode, dan weer in een Taoïstischen tempel en op hetzelfde altaar vindt men soms naast elkaar Boeddha, Confucius en Laotse. De bevolking van Annam is zeer bijgeloovig en gelooft aan eene menigte goede of booze geesten, waaraan gelukkige of ongelukkige gebeurtenissen worden toegeschreven. Men kan die geesten in drie rubrieken verdeelen: die van het luchtruim, die van het water en die van de aarde. De laatste beschermen zekere gedeelten van het dorp, van het huis en van het land.
Aan hen wijdt de boer zijn kar en zijne buffels, terwijl de visscher zijn schuit en zijne netten aan de geesten van het water wijdt. Hun aantal is onbeperkt. Voor hen worden Weine altaren opgericht, waarvan een dorp soms honderden bezit. Evenals in Nederlandsch-Indië geniet de tijger hier eene groote vereering. Men gelooft, dat sommige menschen zich in tijgers kunnen veranderen. De dienst der voorouders is van meer gewicht dan de vereering der goden en geesten. Een uitvloeisel hiervan is de groote eerbied van kinderen voor hunne ouders. De Annamieten gelooven in de onsterfelijkheid der ziel.
Hoofdmiddel van bestaan is de landbouw, hoewel de visscherij een groot gedeelte der kustbevolking bezig houdt. De voornaamste producten van het plantenrijk zijn: rijst, maïs, vruchten, kaneel, peper, suikerriet, katoen, koffie, houtsoorten en thee. Van het dierenrijk: olifanten, tijgers, rhinocerossen, apen, buffels, paarden, pauwen, fazanten, papegaaien, slangen, krokodillen en zijderupsen. Van het delfstoffenrijk: goud, zilver, koper, ijzer, zink, steenkolen, topazen, smaragden en robijnen. Als trek- en lastdieren gebruikt men buffels en zebra’s. Als producten van industrie zijn katoenen en zijden stoffen, gelakte en geverniste waren te noemen. Het gieten en smelten van metalen, vooral tot vuurwapens, is reeds lang bekend. De bewerking van koper en goud en de scheepsbouw staan op een hoogen trap.
De handel en de handwerken zijn geheel in Chineesche handen. Onder de invoerproducten kunnen katoen, garen, weefsels, opium, thee, petroleum, tabak, papier en aardewerk, onder uitvoerartikelen zijde, suiker, arekanooten, huiden en kaneel genoemd worden. De waarde van het geld wordt naar het gewicht aan edel metaal berekend. Als eenheid van het gewicht is de lueong of tehl = 39,05 gram, ter waarde van 1—6 piaster genomen. In den kleinhandel gebruikte men vroeger stukken van koper of messing, tegenwoordig van zink, ter waarde van 0,1 lueong. Tien snoeren van 60 dergelijke zinkstokken vormen een kwan = 1/5 piaster en 10 kwan een schoech. Verder vergelijke men hierover: D. Lacroix, Numismatique annamite (Saigon, 1900). De lengtemaat van 63.88 c.M. heet thoeok, de korenmaat van 28 liter heet hao.
Annam is eene absolute, erfelijke monarchie en staat sedert 1883 onder protectoraat van Frankrijk. In de hoofdstad Hué woont een Fransch resident-generaal. Het land wordt door Annamietische ambtenaren, onder contrôle van Fransche ambtenaren, bestuurd. Den koning staan zes ministers ter zijde en het rijk is in zes provincies verdeeld, die weder in departementen en districten gesplitst zijn. Tot de gewone straffen behooren stokslagen, gevangenis, verminking en onthoofding. Geschiedenis. In 214 v. C. veroverde de Chineesche keizer S j i-H o e a n g-t i Tonkin en Cochin-China. Het land werd door Chineesche kolonisten bevolkt en uit Voor-Indië werd het Boeddhisme er ingevoerd.
Annam was van 222—618 n. C. bijna onafhankelijk van China en ook in CochinChina stichtte een der grooten omstreeks 263 n. C. een eigen rijk, doch onder de T e n g-dynastie keerde alles tot den ouden toestand terug. Hij stichtte in 1010 eene zelfstandige dynastie, die tot 1225 bleef regeeren. In 1164 maakte Tonkin zich onafhankelijk. Annam voerde van 1403—1427 oorlog met China, totdat het laatste rijk Annam’s onafhankelijkheid erkende. L e-l o stichtte de dynastie L e, die tot in de 18e eeuw over Annam en Tonkin heerschte. De Portugeezen kwamen in 1511 in het land en de Nederlanders vestigden eene handelsnederzetting in Hanoi. In 1600 kreeg Cochin-China inlandsche onderkoningen uit de familie N g o ey e n-H o a n g, waarvan de tegenwoordige koning van Annam afstamt. Reeds in de eerste helft der 17e eeuw beheerschten zij de vorsten van Annam uit de Le-dynastie.
In 1787 sloot koning NgoeyenA n g n e een verbond met Frankrijk te Versailles en twee jaar later verscheen bisschop Pigneex de Behaine als gevolmachtigde van Lodewijk XVI met een vloot in Cochin-China. Bovengenoemde vorst liet zich als G i a-L o n g tot keizer van Annam uitroepen, voegde in 1802 Tonkin en Cochin-China bij zijn rijk en overleed in 1820. De Christenen, die zich sedert 1610 meer en meer uitbreidden, werden onder Minh Mang (1820 —1841) en zijn opvolger Thieoetri herhaaldelijk vervolgd. Daarom vernietigde een Fransche vloot onder Lapierre in 1847 de Annamietische vloot voor Toeron. Toen kort daarna de Christenvervolgingen zich herhaalden, bestormden de Franschen in 1856 onder Lelieux de Villesur-arc de citadel van Toeron. In 1858 veroverde een Spaansch-Fransche vloot onder Rigault de Genouilly Toeron en ook Saigon viel in 1859. De keizer van Annam stond in 1862 de provinciën Saigon, Bien-Hoa en Mytho aan Frankrijk af.
In 1873 veroverden de Franschen Hanoi en twee jaar later werd aan Frankrijk het recht toegekend, om het mondingsgebied van de Songka te veroveren. Nadat admiraal Courbet de strandforten van Hué vernield had, erkende Annam 21 Augustus 1883 het protectoraat van Frankrijk. Van 1883 —1885 regeerde K i e n p h u c, van 1885—1889 Don c-K a n h en sedert 1889 T h a n h-t h a i. Vgl. verder o.a. Gabrielle M. Vassal, Mes trois Ans d’Annam. Par. 1912. E. Raoul, Annamites et Tonkinois. Par. 1889.