Algemeene maatregel van (inwendig) bestuur - Koninkl. Besluit bestemd om algemeen te werken. Sinds de Grondwetsherziening van 1887 is het woord inwendig weggelaten. In ’87 werd art. 56 Grw. opgenomen: Door den Koning worden alg. maatr. van best. vastgesteld. Bepalingen, door straffen te handhaven, worden in die maatregelen niet gemaakt, dan krachtens de wet.
De wet regelt de op te leggen straffen. In de laatste twee zinnen ligt de kracht der bepaling. Zonder strafrechtelijke sanctie toch, heeft eene regeling weinig waarde. Dat deze sanctie op de wet moest berusten, was ook voor 1887 steeds aangenomen. Sinds 1887 is de praktijk, dat de wet voor eiken te nemen alg. m. de grenzen der straffen aanwijst. Vóór dien was aan den Koning eene algemeene machtiging gegeven bij de wet van 6 Maart 1818, Stb. 12. Deze wet heeft gegolden tot 1 Sept. 1893. Voor alg. m., welke op oude wetten berusten, waarbij geen straf werd bedreigd, geeft art. 20 Inv. wet eene algemeene strafbedreiging.
Een alg. m. behoeft niet op eene bijzondere wet te berusten. Omtrent de vraag, welke onderwerpen de Koning bij alg. m. mag regelen, heerscht echter geen eenstemmigheid. Het antwoord hangt voor een deel af van de beteekenis, welke aan art. 109 Grw. moet worden gehecht, anderdeels van de vraag, of de Koning nog andere rechten heeft dan die hem bij Grw. of andere wet uitdrukkelijk worden toegekend. De Hooge Raad besliste bij arrest van 13 Jan. 1879, W. 4330, dat de Koning slechts alg. m. kan uitvaardigen, als deze steunen hetzij op eenig bestanddeel van ’s Konings in de Grw. omschreven macht, hetzij op eenige directe of indirecte delegatie van den wetgever. Door dit arrest werd een einde gemaakt aan de zgn. Besluitenregeering, een stelsel, waarbij velerlei onderwerpen, welke naar tegenwoordige opvattingen geenszins tot de bevoegdheid der regeering behooren, bij alg. m. werden geregeld.