Aldegrever - (Heinrich), (eigenlijk: Trippenmeker), Duitsch plaatsnijder, goudsmid en schilder, de belangrijkste graphische kunstenaar van Westfalen, geb. omstreeks 1502 te Paderborn, gest. tusschen 1555en 1561. Later burger van Soest; waarschijnlijk is A. in zijn jeugd te Neurenberg geweest en was hij van beroep goudsmid. Zijn schilderijen zijn niet talrijk. Zijn groote beteekenis dankt A. aan zijn graphisch werk (men telt 290 prenten en vier echte houtsneden).
A. heeft velerlei onderwerpen, bijbelsche zoowel als profane, met de burijn behandeld, en zich ook wel aan voorstellingen gewaagd, waarvoor zijn beperkt talent te kort schoot. Zijn monumentaalbedoelde figuren behouden iets slaps en verraden al te zeer den onverwerkten invloed van Italiaansche prenten naar de werken van groote renaissance-meesters. — Zijn kleine figuurtjes als bv. de vaandeldrager, uitgevoerd in een techniek, die zoowel den invloed van Dürer als van B. Beham en de teekenaars van de Neurenhergschc school na Dürer verraden, toonen A. in zijn beste kracht (± 1529). Later vervalt hij in een pretentieuze, kreukelig-volle manier, als ware hij de slaaf van zijn instrument geworden. Goed blijven dan alleen zijn ornamentprenten, die hij van ouds in groot aantal heeft gemaakt en die een sterken invloed op de sierkunst van zijn tijd hebben gehad.
Van zijn schilderijen zijn te noemen: het Mariaaltaar in de Wiesenkirche te Soest (vleugels), Christus op den sarcophaag zittend (Praag Rudolphum), het portret van een jongeling, met landschap als achtergrond 1540 (Weenen coll. Liechtenstein) en een portret van een jongen man in de N. G. te Londen. Zijn teekeningen zijn zeldzaam. De in speksteen gesneden reliefs, die aan A. worden toegeschreven, zijn naar prenten van A. gemaakt, doch, voor zoover kon worden vastgesteld, niet van zijn hand. A. behoort tot de groepen van graveurs na Dürer, die men in Duitschland met den naam van „Kleinmeister” pleegt aan te duiden, waartoe behalve A. behooren B. Beham, H. S. Beham, G. Penz, Virgil Solis e. a. Voor de litteratuur zie Thieme-Beckers Künstlerlexikon, naast Bartsch, Peintre Graveur, s. A„ en H. Wolfgang Singer: Die Kleinmeister. Velhagen u. Klasing. 1908.