Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Albaneezen

betekenis & definitie

Albaneezen - De naam Albanees komt het eerst voor bij Ptolemaeus (2de eeuw n. C.) als die van een Illyrischen stam. De oorspronkelijke vorm van het woord had waarschijnlijk geen l maar een r, zooals hieruit blijkt, dat de Grieken van Arvanitis, de Serviërs van Arbanas en de Turken van Amauten spreken. Zelf noemen zich de A. Sjkjipetaren (zie ALBANIË, taal) en blijkens hunne taal , behooren zij tot de Indo-Germaansche volkerenfamilie. Vermoedelijk zijn zij met andere Illyrische stammen reeds in overouden tijd naar Albanië gekomen, maar in den loop der tijden hebben zij zich meer zuidwaarts verspreid in Epirus en Griekenland.

Op het platteland van Attika vormen zij de meerderheid der bevolking en ook in den Peloponnesus zijn zij talrijk, naar schatting 200 à 250.000. Na den inval der Turken is een aantal A. naar Italië uitgeweken, waar zij verschillende dorpen bewonen in Calabrië, de Capitanata, Basilicata en de Terra d’Otranto en verder op Sicilië. Deze Italiaansche A., wier aantal op 100.000 geschat wordt, zijn sterk geromaniseerd, maar spreken nog hier en daar him eigen dialekt. Eindelijk treft men in geheel Turkije, inzonderheid in Constantinopel vele A. aan. De A. zijn over het algemeen een lichamelijk flink en krachtig ontwikkeld slag van menschen, bij wie het donkere type overweegt, hoewel vooral bij de zuidelijke stammen blondharigen niet zeldzaam zijn. Geestelijk echter staan zij nog op lagen trap; de harde strijd om het bestaan in hunne woeste bergstreken, de voortdurende oorlogen met hunne talrijke vijanden en de diep in het sociale leven ingrijpende bloedwraak hebben hun geen gelegenheid gegeven hun geestelijken aanleg te ontwikkelen. Zij zijn verdeeld in een aantal clans, die zich somtijds groepsgewijze aaneensluiten. Een dergelijke groep is die der M a l i s o r e n, die aan de grenzen van Montenegro wonen; een andere groep is die der M i r d i t e n, die verder naar het Z.O. wonen en in dapperheid en andere mannelijke deugden onder de A. huns gelijken niet hebben.

Hoewel tot voor korten tijd loyale onderdanen van den Turkschen Sultan, was hun onafhankelijkheidszin zoo groot, dat de Porte van de dagen van Skanderbeg af zelden door geweld, veelal alleen door list en verraad haar gezag kon doen gelden. Vele Turksche pasjas en legeraanvoerders waren van Albaneesche afkomst en zoo gelukte het de A. door hun eigen volksgenooten in toom te houden. Wat den godsdienst aangaat, zoo zijn de meest Noordelijk wonende A., bv. de Malisoren reeds vroegtijdig van Rome uit voor het Katholicisme gewonnen, evenals de meer zuidelijk wonenden voor de Grieksch-Orthodoxe kerk. Na de komst der Turken heeft de meerderheid zich echter tot den Islam bekeerd. De volgende cijfers worden genoemd: Katholieken 180.000, Grieksch-Orthodoxen 300.000, Mohammedanen 1.000.000. Natuurlijk is zoowel het Christendom als de Islam hier met vele oude heidensche voorstellingen en gebruiken verbonden. Over de indeeling in Tosken en Gegen, zie ALBANIË, taal.

< >