Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Agrarisch eigendom

betekenis & definitie

Agrarisch eigendom - Hieronder verstaat men het eigendom, dat volgens art. 62 lid 7 Reg. Regl. v. Ned. Indië, inlanders, die grond in erfelijk individueel bezit hebben, van dien grond kunnen verkrijgen. Daartoe moet de bezitter zich met een verzoekschrift wenden tot den President van den Landraad, tot uitwijzing van zijn gebruiksrecht; op bevel van dien President wordt het verzoek bekend gemaakt in de dèsa, waarbinnen de grond gelegen is, door aanplakking en mondelinge mededeeling, waarna drie maanden tijd gelaten is tot verzet tegen toewijzing van het verzoek.

Ook na uitspraak van het vonnis, waarbij het verzoek om uitwijzing van het erfel. indiv. gebruiksrecht is toegewezen, is nog 3 mnd. tijd tot verzet gelaten. Wanneer geen verzet heeft plaats gehad, of ’t verzet ongegrond is verklaard, staat het Hoofd. v. h. Plaatselijk Bestuur (de ass.-resident) namens den Gouv.-Generaal den grond in eigendom af aan den verzoeker; de hiervan opgemaakte akte wordt ingeschreven in een afzonderlijk register en de grosse daarvan, met een vertaling in de landstaal, aan den verzoeker uitgereikt. Dit eigendom is niet volkomen gelijk aan ons eigendom volgens het Burgerl. Wetb., want er zijn verschillende beperkende bepalingen aan verbonden; vandaar, dat het met den toenaam „agrarisch” van gewoon eigendom wordt onderscheiden. Die beperkingen zijn, 1) dat de Inlander-agrarisch-eigenaar onderworpen blijft aan de heeren- en cultuurdienstplichtigheid, voor zoover die op den grond rusten, en aan de verplichtingen jegens de inl. gemeente, aan ’t grondbezit verbonden; 2) dat hij dien grond niet mag vervreemden aan niet-Inlanders; 3) dat geen ander zakelijk recht daarop mag worden verleend dan dat van hypotheek; de Gouv.-Gen. is echter bevoegd, uitzonderingen op dit verbod toe te staan voor stukken grond, niet grooter dan 10 bouw (1 bouw = ± 0,76 H.A.). De bewijzen van overgang van het agrar. eigenrecht worden, op straffe van nietigheid, verleden door den Pres. v. d. Landraad.

Het instituut van het a. e., waarvan men in de jaren 1870 en daarna groote verwachtingen had, daar het den Javaan meer vastheid voor zijn grondbezit scheen te beloven, heeft aan die verwachtingen hoegenaamd niet beantwoord, daar de Inlander, voor de geringe voordeelen, die het agrarisch eigendom hem boven het erfelijk individueel bezitsrecht biedt, er tegen opziet, den omslachtigen weg te volgen, om genoemd eigendomsrecht te verkrijgen. Volgens het Kol. Verslag over 1914 waren op geheel Java en Madoera ult. 1913 slechts 11.125 bouw in a. e. bij de Inl. bevolking.

Voor uitvoerige mededeelingen omtrent ’t verkrijgen van a. e. zie J. Polak, Agrarische Regelingen. 1911, met Vervolg 1915. Batavia. Landsdrukkerij.

< >