Absorptievermogen van den grond - Men onderscheidt een natuurkundig en een scheikundig a. Alle zouten, welke opgelost zijn in het water, dat een bodem door adhesie en capillaire werking kan vasthouden, worden daardoor zoolang voor uitspoeling bewaard, totdat doorsijpelend regenwater deze oplossingen verdringt. Dit absorptievermogen is dus afhankelijk van de capillariteit en de waterabsorptie van de betreffende grondsoort. Het scheikundig a. berust op het vormen van onoplosbare of moeilijk oplosbare verbindingen.
In water oplosbare meststoffen worden daardoor onoplosbaar gemaakt en in zeer fijne verdeeling op de bodemdeeltjes neergeslagen. Deze fijne verdeeling maakt ze voor de plantenvoeding niet waardeloos, wijl zwakke zuren als koolzuur ze weder langzaam naar behoefte kunnen oplossen.
Het scheik. a. van den grond is dus eene zeer belangrijke eigenschap; het voorkomt verlies aan plantenvoedsel door uitspoeling en regelt de concentratie van de voedingsoplossing. Alleen die plantenvoedingsstoffen kunnen scheikundig geabsorbeerd worden, welke met de bodembestanddeelen onoplosbare of moeilijk oplosbare verbindingen kunnen vormen. Monocalciumfosfaat kan door kalk, magnesium of ijzer onoplosbaar worden gemaakt, kalien ammoniumzouten door waterhoudende dubbelsilikaten en humusstoffen. Gronden, welke een hoog gehalte aan deze stoffen hebben (kleigronden, veengronden, humusrijke zandgronden) hebben dus ook een groot a. Kalk wordt slecht scheikundig geabsorbeerd; nitraten in ’t geheel niet, wijl alle nitraten oplosbaar zijn. Het vastleggen van kali en ammoniak wordt tegenwoordig verklaard door de werking van colloïdale bodembestanddeelen (humus, waterhoudende dubbelsilikaten). Het verschijnsel wordt dan adsorptie genoemd. Het praktisch resultaat blijft hetzelfde.