Meststoffen - worden alle stoffen genoemd, welke in staat zijn de vruchtbaarheid van den bodem te herstellen, onderhouden of te verhoogen. Elke grondsoort, hoe rijk ook van nature, wordt in den loop der jaren armer aan plantenvoedende stoffen, eensdeels door uitloging met het regenwater, anderdeels doordat in den oogst der cultuurgewassen belangrijke hoeveelheden dier stoffen aan den bodem worden onttrokken. Alle gronden moeten dus vroeg of laat bemest worden. Berust de werking eener meststof in hoofdzaak op het weder aanvoeren der verloren plantenvoedende stoffen, dan wordt deze eene „directe” meststof genoemd.
Voorbeelden : Chilisalpeter, welke stikstof; kainiet, dat kali aanvoert, enz. Hiertegenover staan de „indirecte” m., welke in hoofdzaak de vruchtbaarheid van den grond op indirecte wijze verhoogen. Zoo kan in verreweg de meeste gevallen kalk een indirecte meststof genoemd worden wegens haar stuctuur-verbeterende werking of haar ontzurende werking. Scherp is de onderscheiding echter niet, wijl de Chilisalpeter b.v. ook in meer of mindere mate indirect kan werken, b.v. oplossend op andere bodembestanddeelen en de kalk aan den anderen kant soms ook direct nuttig kan zijn door het aanvoeren van een strikt noodzakelijk element voor de plantenvoeding. — Een andere belangrijke verdeeling der meststoffen is die in „natuurlijke” en kunst- of hulpmeststoffen. Tot de natuurlijke m. rekent men stalmest, compost en groenmest. Deze zijn min of meer direct uit het bedrijf afkomstig en onderscheiden zich voornamelijk van de kunstmeststoffen door haar gehalte aan organische stof, waardoor humus in den grond wordt gevormd.
Voorts onderscheidt men vaste en vloeibare, organische en anorganische of minerale m., enz. — Gemengde meststoffen zijn mengsels van m. Ze werden vroeger veel onder allerlei namen, b.v. grasmest, roggemest, enz. in den handel gebracht. Ze hebben het nadeel, dat de gebruiker zich niet voldoende kan regelen naar de bijzondere behoefte van zijn akker, terwijl ze ook bijna altijd te duur zijn. Mengsels van zwavelzure ammoniak en superfosfaat, het z.g. ammoniaksuperfosfaat, hebben zich in de groote praktijk nog steeds gehandhaafd. Het gehalte is in den regel 4 % stikstof en 11 % fosforzuur (4 × 11) of 7 % stikstof en 9 % fosforzuur (7 × 9). Zie verder MESTSTOFFEN (MENGING VAN).