Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 15-06-2020

zwemblaas

betekenis & definitie

v./m. (-blazen), (ook: visblaas), een met gas gevulde blaas in het lichaam van de meeste

beenvissen, gelegen vlak onder de wervelkolom.

(e) De zwemblaas kan veranderen van volume doordat de wand gespierd is. Al naar de omstandigheden (waterdiepte) regelt een vis daarmee zijn hydrostatisch evenwicht (→drukzin). Het op een bepaalde waterdiepte verblijven kost de vis dus geen constante zwemarbeid. De zwemblaas ontstaat als een uitstulping aan de bovenzijde van de slokdarm en is daarmede bij de meeste zoetwatervissen blijvend verbonden door een nauwe buis (de ductus pneumaticus van de fysostomen). Bij de meeste zeevissen echter wordt de verbinding al vroeg verbroken (fysoclisten). Van belang is verder dat ook de zwemblaasinhoud geloosd of bijgevuld kan worden.

Fysostomen kunnen via de ductus pneumaticus gasbellen uitspuwen of aan het oppervlak lucht opnemen. Fysoclisten zijn aangewezen op een gasklier in de wand van de zwemblaas, die gas kan afscheiden, en het ovaal, een dunne plek van regelbare grootte, waardoorheen gas uit de zwemblaas naar het bloed kan wegdiffunderen.

Bij vele bodembewonende vissen is de zwemblaas als zweeforgaan overbodig en verdwijnt dan al tijdens de jeugd. Bij diepzeevissen is een met gas gevulde zwemblaas wegens de enorme waterdruk niet te handhaven; de blaas is hier gevuld met vetweefsel of ontbreekt geheel.

In bijzondere gevallen kan de zwemblaas ook nog andere functies vervullen. Zo gebruiken bepaalde vissen (uiteraard fysostomen) het orgaan voor luchtademhaling, b.v. de longvissen. Ook de longen van de amfibieën en daarmee van alle hogere gewervelden zijn met de zwemblaas homoloog; bij de kikker vervullen zij naast de ademhalingsfunctie nog hun oorspronkelijke taak als zweeforgaan. Bij het merendeel van de zoetwatervissen vertoont de zwemblaas een insnoering (Ostariophysi); het voorste deel is door een reeks beweeglijke beenstukjes (orgaan van Weber) met het inwendige oor (labyrint) verbonden en staat dan in dienst van de gehoorzin. Gebleken is dat zowel variaties van de hydrostatische druk als geluidstrillingen langs deze weg van de zwemblaas op het labyrint worden overgebracht. Verbreekt men de keten in het orgaan van Weber, dan is de vis minder gevoelig voor drukschommelingen en ‘hardhorig’.

Bij andere vissen, b.v. de haringachtigen, zendt de zwemblaas uitlopers naar het labyrint, die hier met een blaasvormige verwijding eindigen; de laatste werkt dan rechtstreeks als geluidsversterker. Omgekeerd wordt bij een aantal zeevissen de zwemblaas gebruikt om krachtige geluiden te produceren. Bij de trommelvissen b.v. slaat een speciale spier tegen de resonerende zwemblaas, waardoor tijdens de voortplantingsperiode krachtige kloppende en trommelende geluiden worden voortgebracht.

< >