m. (-en),
1. (ook: zwarte vis), Centrolophus niger, een aan de makreel verwante baarsachtige vis (e);
2. schoppenboer; (fig.) iemand de — toespelen, moeilijkheden op iemand afwentelen;
3. knecht van Sinterklaas.
(e) De zwartepiet komt voor in de noordelijke Atlantische Oceaan, zelden in de Noordzee en nabij de Ned.-Belg. kust. Behalve door de zwarte kleur is hij gekenmerkt door de lange, schuin open vervolgens aflopende rugen aarsvin, een rond profiel met een stompe snuit, en een weke consistentie. Hij wordt tot 86 cm lang, en leeft gewoonlijk in de open oceaan op diepten tot 550 m van kwallen, schaaldieren en vissen.