v., het zwakzinnig, geestelijk gehandicapt zijn.
(e) Zwakzinnigheid is de verzamelnaam voor tal van stoornissen en ziekten die zowel in het lichamelijke als in het sociale, psychologische en pedagogische vlak kunnen liggen. Als gemeenschappelijk kenmerk geldt het zodanig belemmerd zijn in het verstandelijk functioneren, dat deze belemmering een negatieve invloed heeft op de ontwikkeling van de totale persoonlijkheid. Naar de ernst van de belemmering spreekt men van moeilijk lerende kinderen en van motorisch opvoedbaren. Door het intelligentietekort komt de ontwikkeling van geestelijk gehandicapte kinderen niet alleen zeer vertraagd op gang, maar eindigt zij ook op een punt waar de ontwikkeling van normaal begaafde kinderen nog volop doorgaat. Bij het normaal begaafde kind is sprake van een spelenderwijs samengaan van motorische en geestelijke ontwikkeling. Bij de groep motorisch opvoedbaren moeten de ontwikkelingsmogelijkheden vooral gezocht worden in de motorische aanleg en moet de motorische opvoeding zeer nadrukkelijk ter hand genomen worden om de totale ontwikkeling te stimuleren. Voor de opvoeding van het geestelijk gehandicapte kind geldt hetzelfde als voor de opvoeding van het normaal begaafde kind, nl. dat ze een begeleiding dient te zijn bij het ontwikkelen van de persoonlijke mogelijkheden naar een zo groot mogelijke zelfstandigheid, →zwakzinnigenzorg.
LITT. H.v. Gelderen e.a., Zwakzinnige kinderen (1969); M.Goedman e.a., De opvoeding van het geestelijk zwakke kind (1970); M.Goedman en H.Koster, Hoe moet ik verder met dit kind? (1971).