Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 15-06-2020

zout, o. (-en)

betekenis & definitie

1. natriumchloride, aan het eten toegevoegd om de smaak te verbeteren, keukenzout; (spr.) hij is het — in de pap niet waard, hij betekent of presteert niets; groenten uit het —, pekel; (spr.) ik heb nog iets voor hem in het —, hij heeft iets gedaan, waarover ik hem onderhouden moet; een zak — met iemand gegeten hebben, hem lang kennen; iets met een korreltje — nemen, niet helemaal serieus nemen;

2. als bestanddeel van zeewater, en vandaar in toepassing op wat met de zee verband houdt: een volk dat — in het bloed heeft;
3. (fig.) pit: vriendschap is het — des levens; Attisch —, zinrijke, geestige strekking van een gezegde; geestigheid;
4. (chemie) algemene naam voor verbindingen die, zoals keukenzout, bestaan uit een metaal en een zuurrest.

< >