v. (-’s), vele door een slijmmassa bijeengehouden bacteriën.
(e) Berucht zijn zoögloea’s van Leuconostoc mesenteroides (Betacoccus dextranicus), die uit rietsuiker een stijfselachtige verbinding maakt (dextran), waardoor pijpleidingen in suikerfabrieken verstoppen. Ook bij de bereiding van gesuikerde melkprodukten kan deze slijmvorming optreden. Streptococcus mutans vormt een zoögloea op het tandoppervlak, plaque genoemd, en werkt aldus tandbederf in de hand. Bacillus mesentericus veroorzaakt →leng, vooral in bruinbrood.