v., musiceerstijl van Zigeuners.
(e) Zigeunermusici traden al zeer vroeg in Perzië op, zoals blijkt uit o.a. het lle-eeuwse epos Sjahname van Firdausi. Bij de eerste invallen van de Mongolen in Perzië (13e eeuw) trokken vele Zigeuners naar o.a. Rusland, Griekenland en Spanje. Sinds de 15e eeuw voorzagen zij in Westen Midden-Europa in hun levensonderhoud door o.a. te musiceren op jaarmarkten en kermissen. In hoeverre zij een eigen, oorspronkelijke, muziekcultuur hebben (waartoe wellicht hun sjamanistische recitaties bij ziekte en dood behoren) is niet bekend. De Zigeuners, die een groot talent hebben voor improviseren en variëren, namen vaak de volksmelodieën van de landen waar zij zich bevonden over en gaven deze een geheel eigen kleur.
In de Balkan en vooral in Hongarije verweefden zij hun virtuoze musiceertrant zozeer met de volksmuziek dat (vooral in de 19e eeuw) ‘Hongaarse muziek’ en ‘zigeunermuziek’ als identiek werden beschouwd (hoewel laatstgenoemde een heel andere muziek is dan die van de plaatselijke bevolking). Bij de Balkanzigeunerszijn vooral de viool en daarnaast het cimbalom de belangrijkste instrumenten. Ook de Spaanse Zigeuners hebben een eigen muzikale traditie ontwikkeld die uit stijlelementen van de Spaanse en van de oriëntaals-Moorse volksmuziek is opgebouwd.
Vooral in de Andalusische zigeunermuziek is veel van de muzikale tradities van de voormalige Arabische veroveraars behouden gebleven. De canto hondo (met als centrum Granada) en de flamenco (Sevilla) zijn de belangrijkste uitingen. De Spaanse zigeunermuziek is in de eerste plaats vocaal. De gitaar dient vooral als ritmische en melodische ondersteuning van de zang. Ook als de gitaar als solo-instrument wordt gebruikt, zijn de melodieën vaak gebaseerd op die van de zang. Castagnetten en lijsttrommen geven, naast de gitaar, het ritme van de dans aan. De musiceerstijl der Zigeuners heeft verscheidene componisten geïnspireerd onder wie F.Liszt (Hongaarse rapsodieën, 1846—85), P.de Sarasate (Zigeunerweisen, 1878), M.Ravel (Tzigane,
1924).
LITT. B.Bartók, Gypsy music or Hungarian music (1933); W.Starkie, Auf Zigeunerspuren (1957).