Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 15-06-2020

ziekenfonds

betekenis & definitie

o. (-en),

1. een kapitaal waaruit, aan degenen die daartoe geregeld bijdragen, ondersteuning wordt verleend in geval van ziekte;
2. instelling die de uitvoering van ziektekostenverzekering ten doel heeft.

(e) In de late middeleeuwen, ten tijde van het gildewezen, waren er reeds per tak van bedrijf georganiseerde ‘gildebussen’ (later ook wel beurzen genoemd). Tegen geringe contributie en uit boeten verschaften deze de gildeleden hulp bij ziekte; zij dienden tevens als weduween begrafenisfonds. Behalve ziekengeld gaf de bus in een aantal gevallen de hulp in natura: geneeskundige hulp van de busdokter of -chirurgijn, soms geneesmiddelen. De bussen waren in de eerste plaats bedoeld voor de knechts en de meesters, soms waren vrouwen en kinderen ook meeverzekerd. De knechten waren al of niet vrij toe te treden. In de 17e eeuw werden binnen de afzonderlijke knechtsgilden knechtsbussen gesticht.

De artsen en chirurgijns kregen als honorering vaste bedragen per jaar of per ingeschreven lid. Nog later werden bussen opgericht of opengesteld voor allerlei andere beroepsbeoefenaren en categorieën van burgers. Nadat aan het eind van de 18e eeuw het gildewezen was afgeschaft en daarmee de meeste gildebussen waren verdwenen, ontstond in het begin van de 19e eeuw een wilde bloei van particuliere ‘sociëteiten’, die ten doel hadden als bedrijf op commerciële grondslag geneeskundige hulp naast ziekteen begrafeniskosten te verzekeren. Onvoldoende en gebrekkige controle leidde tot ernstige en talrijke misstanden, waarvan zowel verzekerden als artsen het slachtoffer werden. Als reactie hierop kwamen de ziekenfondsen tot stand, als eerste in 1847 het Algemeen Ziekenfonds van Amsterdam. Deze grotere en kleinere ziekenfondsen werden gesticht, soms door enige huisartsen, de doktersfondsen, vooral echter door werknemers of door werkgevers (bedrijfs-, resp. ondernemingsfondsen), soms door bemoeienis van niet rechtstreeks belanghebbenden uit humanitaire overwegingen.

Ca. 1900 begon de Ned. Maatschappij tot Bevordering der Geneeskunst eigen fondsen op te richten. Ca. 1940 waren er ca. 650 afzonderlijke fondsen en fondsjes, waarbij iets minder dan de helft van de toenmalige bevolking was aangesloten. Er was onderling een grote verscheidenheid in opzet, doelstellingen, werkwijze, premieheffing en verstrekkingen-pakket; elk toezicht ontbrak. Aan deze willekeur kwam in 1941 een einde door het →Ziekenfondsbesluit, in 1964 vervangen door de → Ziekenfondswet. In 1977 was 80 % van de bevolking (verplicht en vrijwillig) verzekerd (ruim 10 mln. verzekerden).

Door fusie is het aantal ziekenfondsen snel verminderd. In 1979 waren er nog 68 ziekenfondsen over, verenigd in de Vereniging van Ned. Ziekenfondsen (VNZ).

In België zijn de ziekenfondsen eveneens belast met de uitkering in het kader van de ziekteen invaliditeitsverzekering (→sociale verzekering, BELGIË). Niet alleen de geneeskundige verzorging wordt er door de ziekenfondsen verstrekt, maar ook de ziekengelden de invaliditeitsuitkeringen.

< >