Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 15-06-2020

zeenaaktslakken

betekenis & definitie

m. (mv.), (ook: achterkieuwigen), Opisthobranchia, een onderklasse van weekdieren, behorend tot de klasse slakken, ca. 1500 soorten omvattend, gekenmerkt doordat de kieuwen achter het hart liggen.

(e) De schelp is bij de meeste groepen zeenaaktslakken meer of minder sterk gereduceerd. Een aantal groepen heeft een kleine, inwendige schelp (b.v. de zeehaas); de meeste soorten hebben helemaal geen schelp (zeenaaktslakken in engere zin, Nudibranchia). Deze groep vertoont tweezijdige symmetrie (de torsie van de slakken is hier dus weer verloren gegaan). Echte kieuwen ontbreken, soms treden accessoire kieuwen op de rugzijde van het dier op. Zeenaaktslakken behoren tot de kleurrijkste en bizarste verschijningen in het dierenrijk, vooral de tropische vormen (bewoners van koraalriffen). Diverse zeenaaktslakken voeden zich met holtedieren, waarvan de gevaarlijke netelcellen opgeslagen worden en ten eigen bate aangewend kunnen worden.

Andere zeenaaktslakken eten o.a. sponzen. Vaak is er een sterke overeenkomst in uiterlijk en kleurpatroon van de slak en zijn prooi.

Zeenaaktslakken komen in alle zeeën voor, met maximale afmetingen van ca. 75 cm (zeehazen), maar de meeste soorten zijn slechts enkele cm of zelfs mm lang (b.v. →vleugelslakjes). Aan de Ned.-Belg. kust komen enige tientallen soorten echte zeenaaktslakken voor; de bekendste soorten die een schelp dragen zijn het spoelhoorntje (Actaeon tornatilis), het oubliehoorntje (Retusa) en het schepje (Philine).

LITT. F. Nordsieck, Die europäischen Meeresschnecken (1972); T.E. Thompson, Nudibranchs (1976); T.E. Thompson en G.H. Brown, British opisthobranch molluscs (1976).

< >