v./m. (mv.), Crinoidea, een klasse van dieren, behorend tot het fylum stekelhuidigen.
(e) Het zeer kleine, kelkvormige lichaam van zeelelies zit (althans bij de typische vormen) op een lange steel, die met vertakte draden aan de bodem verankerd is. Op de rand van de kelk staan de vijf, meestal vertakte en veervormige armen, die zeer beweeglijk zijn; de dieren doen min of meer aan bloemen denken. De gesteelde zeelelies komen op grote diepte in zee voor. Dichterbij de kust vindt men alleen ongesteelde zeelelies (de haarsterren of →veersterren), die slechts in hun jeugd vastzitten, doorgaans fraai van kleur. Zij klimmen met de rankvormige armen over de zeeplanten en voeden zich met zeer kleine diertjes. Het bekendste geslacht is Antedon, over de gehele wereld verspreid, en waarvan twee soorten algemeen voorkomen in het noordelijk deel van de Noordzee.
Zeelelies komen voor vanaf het Cambrium. De kalkplaatjes uit hun skeletten vormden dikke kalklagen in het Devoon van de Eifel, het Carboon van België, het Perm van Timor en het Midden-Trias van Duitsland. De groep neemt sterk af in betekenis na het Perm. Monobrachiocrinus (Perm) had slechts één arm. Een los steelplaatje van een fossiele zeelelie heet bisschopspenning.