Engelse pairstitel, vaak gevoerd door de tweede zoon van de koning. De eerste titeldrager was Edmund Langley (♰1402), zoon van Eduard III.
Hij werd opgevolgd door zijn zoon Eduard (gesneuveld in 1415) en deze door zijn neef Richard, kroonpretendent in de Rozenoorlog (♰1460) en diens zoon (1461 koning Eduard IV) en kleinzoon Richard (vermoord in 1483), met wie de mannelijke lijn uitstierf. Richards zuster huwde Hendrik VII Tudor, wiens zoon (later Hendrik VIII) tot 1503 hertog van York was. In de 17e eeuw werd de titel gedragen door de koningen Karel I en Jacobus II vóór hun troonsbestijging, in de 18e eeuw door broers van George II en III en de zoon van de laatste, Frederik (1763—1827), die in 1799 het opperbevel bij de Engels-Russische inval in Noord-Holland had en bij Bergen en Castricum werd verslagen. Daarna werd de titel nog gevoerd door George V en George VI vóór hun troonsbestijging.