Zweeds econoom, * 20.12.1851 Stockholm, ✝ 3.5.1926 Stocksund. Wicksell was van 1904—16 hoogleraar te Lund.
Hij is voor de ontwikkeling van het algemeen theoretisch en geldtheoretisch denken in de economie van grote betekenis geweest. In Über Wert paste hij de marginale analyse consequent toe, zowel op de waardeleer als op de verdelingsleer. Hij geldt als een van de grondleggers van de grensproduktiviteitstheorie. Daarin combineerde hij de kapitaaltheorie van E. von Böhm-Bawerk, die hij veel algemener formuleerde, met het algemeen evenwicht van Walras, wiens wiskundige methode hij overnam. Van groot belang zijn zijn bijdragen tot de conjunctuurleer, zijn aanvulling op de neoklassieke interesttheorie (Wicksells loonfondstheorie), zijn formulering van criteria voor monetair evenwicht, en het onderscheid tussen natuurlijke interest en marktinterest (geldrente), waarbij een afwijking tussen beide leidt tot een Wicksells proces: een cumulatief zichzelf versterkend expansie(inflatie-) resp. contractie(deflatie)proces. Werken: Über Wert, Kapital und Rente nach den neueren nationalökonomischen Theorien (1893), Finanztheoretische Untersuchungen (diss. 1895), Geldzins und Güterpreise (1898), Lectures in political economy (2 dln. 1934—35).
Litt. R. Frisch, K. Wicksell, a cornerstone in modern econ. theory (1951); T. Gardlund, The life of K. Wicksell (1958); C. Uhr, Econ. doctrines of
K. Wicksell (1962).