Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 31-01-2022

Wezen (zijn)

betekenis & definitie

(was, is geweest), vrijwel alleen in de onbepaalde en gebiedende w. voorkomend,

1. bestaan, zijn: die was en eeuwig wezen zal, nl. God; m.n. zó zijn, in zekere kwaliteit bestaan: het mag wezen hoe het wil, het is een onaangename zaak; hij mag er wezen, hij is flink, voor zijn taak berekend; zij mag er wezen, zij is knap van figuur of gezicht; zelfst. gebruikt in de uitdr. in wezen zijn, bestaan; (gemeenz.) hij, het is er geweest, hij is dood, resp. het is kapot;
2. aanwezig zijn, zich bevinden: waar kan het toch wezen? zich vervoegen; waar moet ik wezen, om...?; zich begeven: ben je er (heen) geweest?;
3. koppelww., vooral in de gebiedende w.: wees flink, wees een man.

< >