de van 1914—18 gevoerde oorlog tussen de Centralen (Duitsland, Oostenrijk-Hongarije, Bulgarije en Turkije), en de Geallieerden en Geassocieerden (Frankrijk, Groot-Brittannië, Rusland, Japan, Italië, VS, Servië, Montenegro, België, Roemenië, Portugal e.a.). VOORGESCHIEDENIS.
In zekere zin kan het gehele tijdvak van de bewapende vrede (1871—1914) tot de voorgeschiedenis van de Eerste Wereldoorlog worden gerekend.Dit geldt m.n. voor de Frans-Duitse tegenstelling: de Duitse annexatie van Elzas-Lotharingen (1871) hield de Franse revanchedromen levend. Het feit dat Duitsland inzake de Oosterse kwestie dichter bij Oostenrijk dan bij Rusland stond, bevorderde het ontstaan van de Frans-Russische alliantie (1893). Dit verbond werd mede veroorzaakt door de Duitse annulering van het Rückversicherungsvertrag. Ca. 1900 stond Duitsland diplomatiek nog vrij sterk door de koloniale rivaliteit tussen Groot-Brittannië enerzijds, Frankrijk en Rusland anderzijds. De enorme toename van de Duitse macht door vlootbouw, legeruitbreiding en industriële expansie bewerkte de toenadering van Groot-Brittannië tot Frankrijk en Rusland ( Entente Cordiale, TripIe Entente). Duitsland had zich in 1879 met Oostenrijk-Hongarije verbonden tot de Zweibund, die in 1881 werd uitgebreid met Italië; de Dreibund kon echter, vooral ten gevolge van het Italiaanse irredentisme in Oostenrijk-Hongarije, niet werkelijk op Italië rekenen.
Duitsland had dus bij de crisis rond Marokko (1905—11) geen andere bondgenoot dan de Donaumonarchie. Omgekeerd steunde Duitsland Oostenrijk-Hongarije in 1908 bij de annexatie van Bosnië-Hercegovina, die een diplomatieke crisis teweegbracht, waarbij Rusland terugweek tengevolge van zijn militaire verzwakking in de Russisch-Japanse Oorlog (1904—05). De in verband met het onopgeloste nationaliteitenprobleem wankele Donaumonarchie voelde zich daarna steeds meer bedreigd door het Servische nationalisme, dat in de Balkanoorlogen geducht aan kracht won. Vandaar dat Oostenrijk-Hongarije de moord op kroonprins Frans Ferdinand (28.6.1914) door een Joegoslavisch nationalist te Serajevo benutte om met Servië af te rekenen: een Oostenrijks ultimatum werd niet geheel ingewilligd, waarna Oostenrijk-Hongarije Servië de oorlog verklaarde (18.7.1914). Rusland, dat met Servië sympathiseerde, mobiliseerde, waarna Duitsland aan Rusland en Frankrijk ultimata stelde: Rusland moest de mobilisatie staken, Frankrijk een neutraliteitsverklaring afleggen en bovendien (als een onderpand van die houding) Toul en Verdun voor de duur van de oorlog aan Duitse bezettingstroepen overlaten. Op 1.8.1914 verklaarde Duitsland de oorlog aan Rusland, op 3.8. aan Frankrijk.
Toen de Duitsers daarop België binnenvielen, raakten zij in oorlog met Groot-Brittannië.
MILITAIRE OPERATIES
Om het gevaar van een tweefrontenoorlog te bezweren poogde Duitsland in het kader van het Schlieffenplan Frankrijk snel (nog vóór de Russische legers naar de grens gedirigeerd waren) uit te schakelen om daarna alle krachten tegen Rusland te kunnen richten. De Duitse stafchef Von Moltke week in enkele opzichten van dit plan af in verband met de verrassend snel uitgevoerde Russische inval in Oost-Pruisen. Wel liepen de Duitsers van aug.—okt. 1914 heel België, behalve het IJzergebied, onder de voet en rukten zij snel op Parijs aan, maar het leger van Von Kluck leed in de Slag bij de Marne de nederlaag, al hield het stand aan de Aisne. Deze onverwachte Franse overwinning is mede mogelijk gemaakt door onenigheid in het Duitse oppercommando, de hulp van het Engelse leger en de beslistheid van J.J.C. Joffre.
De oorlog verstarde tot een loopgravenoorlog: het plan-Schlieffen was mislukt. De Russen drongen in aug. Oost-Pruisen binnen, maar een van hun legers werd in het Masoerische merengebied omsingeld en verslagen: er werden 92 000 Russische krijgsgevangenen gemaakt en Oost-Pruisen was met één slag bevrijd (Tannenberg, 21—23 aug.). Deze overwinning, die voornamelijk op de plannen van overste Hoffmann berustte, bezorgde Von Hindenburg, commandant van het achtste leger, en zijn stafchef Ludendorff veel populariteit. Oostenrijk-Hongarije streed veel ongelukkiger. Het werd door de Russen uit Oost-Galicië verdreven en de aanval op Servië liep uit op een mislukking.
In okt. 1914 schaarde Turkije zich in het kamp van Duitsland en Oostenrijk-Hongarije (de Centralen). Ter zee kon Duitsland in het algemeen geen offensieve operaties ondernemen tegen de geallieerde overmacht, zodat het weldra aan een scherpe blokkade was blootgesteld en van zijn koloniën werd afgesneden; deze konden meestal niet afdoende worden verdedigd. Japan schaarde zich aan de geallieerde zijde en veroverde Kiautsjoe. Ondertussen hadden de Duitsers in okt. geprobeerd door toedoen van hun nieuwe stafchef Von Falkenhayn, een beslissing te forceren bij Ieper, waar voor het eerst gas werd gebruikt; zij leden echter zeer zware verliezen en werden tegengehouden. In nov. en dec. vielen de Duitsers onder leiding van Von Hindenburg met succes de Russen aan in Polen.Het Westfront stagneerde en de Duitsers boekten grote successen in Oost-Europa. De Russen moesten Midden-Polen en Oost-Galicië ontruimen, Servië werd onder de voet gelopen en de geallieerde expeditie naar de Dardanellen eindigde met aftocht.
De overwinning van de Centralen op Servië was in sterke mate bepaald door het feit dat Bulgarije zich aan hun zijde schaarde. De westelijke geallieerden vestigden in Zuid-Macedonië het zgn. Saloniki-front, waar uiteindelijk ook de resten van het Servische leger (in 1915—16 via Albanië naar Korfoe geëvacueerd) werden opgesteld. In mei 1915 sloot Italië zich aan bij de Geallieerden, wat de Centralen echter niet in ernstige moeilijkheden bracht. In Vlaanderen en Artois, de Vogezen en Champagne (Champagneslagen) vielen de westelijke geallieerden in 1915 aan, omdat Duitsland vele troepen naar het oosten had gestuurd. Deze aanvallen mislukten. Ter zee leidde de Duitse bestrijding van de Britse blokkade o.a. tot de Slag bij de Doggersbank (24.1.1915).
Ook in 1916 was de oostelijke frontlinie heel wat beweeglijker dan de westelijke. Toch lag het zwaartepunt van de Duitse inspanningen in het westen, waar Von Falkenhayn bij Verdun tevergeefs een beslissing poogde af te dwingen. Deze strijd kostte elk van beide kampen ca. 350000 man. Von Falkenhayn viel in ongenade en werd vervangen door Von Hindenburg. Sindsdien werd de Duitse oorlogsmachine geheel beheerst door het duo Ludendorff-Von Hindenburg. De Geallieerden ondernamen een offensief aan de Somme, dat hun 600 000 man kostte en slechts 500 km2 terreinwinst opleverde.
Daar werden door de Engelsen voor het eerst tanks gebruikt. In het oosten leden de Oostenrijkse troepen zware verliezen tegen de Russen, wat Roemenië verleidde tot aansluiting bij de Geallieerden. Het duurde echter niet lang of de Duitse, Oostenrijkse, Bulgaarse en Turkse troepen hadden Walachije en de Dobroedzja bezet, zodat de Roemenen zich alleen nog maar met Russische hulp achter de Siret konden handhaven. Ter zee kwam het tot de Slag bij Jutland, waar de Britse verliezen twee keer zo hoog waren als de Duitse; niettemin bleef de maritieme overmacht van de Geallieerden ongeschokt. In het Midden-Oosten moest een Britse troepenmacht, opgesloten in Koet-el-Amara, voor de Turken capituleren.
Het jaar 1917 bracht voor verschillende geallieerde staten een crisis met zich mee. In Rusland voltrok zich eerst een democratische, daarna een communistische omwenteling met het gevolg, dat in dec. een Duits-Russische wapenstilstand tot stand kwam. Aldus kwamen Duitse troepen vrij voor Italië, waar de Italianen in paniek werden teruggedreven naar de Piave. In Frankrijk had Nivelle, die Joffre als opperbevelhebber was opgevolgd, zulke zware offers opgelegd aan de Franse troepen, dat het tot grote muiterijen kwam. Clémenceau werd premier en Pétain dempte de muiterijen op harde wijze. Duitsland had groot succes met de in febr. afgekondigde onbeperkte duikbotenoorlog, die anderzijds de aansluiting van de VS bij de Geallieerden tot gevolg had (oorlogsverklaring van 2.4.1917).
Het Engelse offensief bij Passendale mislukte (aug. 1917). Tengevolge van de Amerikaanse interventie werd het in 1918 voor Duitsland zaak in het westen een beslissing te forceren alvorens de Amerikanen hun expeditietroepen in de strijd konden werpen. In het oosten waren ondertussen met Rusland en Roemenië de Vredes van Brest Litovsk en Boekarest gesloten. In het groot voorjaarsoffensief in het westen stootten de Duitsers met behulp van gifgassen door tot op 60 km van Parijs. De Geallieerden plaatsten zich onder het gemeenschappelijk commando van Foch. In juli—aug. volgde de beslissing, de Duitsers werden eerst tot staan, toen tot wijken gebracht en het gewicht van de voortreffelijk uitgeruste Amerikaanse troepen werd steeds meer voelbaar.
In sept, capituleerden Bulgarije en Turkije en in okt. desintegreerde Oostenrijk-Hongarije. In nov. brak in het door de blokkade en zware verliezen uitgeputte Duitsland een matrozenmuiterij uit, die uitgroeide tot een omwenteling ( Novemberrevolutie). De keizer en alle andere Duitse monarchen traden af. Duitsland sloot daarop een wapenstilstand (Rethondes, bij Compiègne, 11.11.).
De Eerste Wereldoorlog begon als een bewegingsoorlog, maar het westelijk front verstarde en er ontstond een stellingenoorlog ten gevolge van de onmacht van de partijen de tegenstander een beslissende slag toe te brengen. Soms lagen de wederzijdse stellingen enkele tientallen meters van elkaar verwijderd, met daartussen het zgn. niemandsland. Om in de stellingenoorlog de infanterie weer in beweging te krijgen, moesten enorme artilleriemassa’s worden ingezet. Aan geallieerde noch aan centrale zijde was men hierop voorbereid, en een van de eerste maatregelen om spoedig over meer artillerie te kunnen beschikken was het mobiel maken van de vuurmonden van de vestingartillerie en hun indeling bij de troepen te velde. Voordat de infanterie tot de aanval overging werden de vijandelijke stellingen onder overmachtig artillerievuur genomen, wat soms enige uren werd voortgezet, waarbij stelselmatig volgens een tevoren opgesteld vuurplan werd gewerkt. Zodra het uur ‘U’, het uur waarop de infanterie voorwaarts zou gaan, was aangebroken, werd het artillerievuur voorwaarts gelegd en ging het als een vuurwals de aanvallende infanterie vooraf.
Om de infanterie de laatste paar honderd meter, die haar van de vijandelijke stelling scheidde, te doen overwinnen, werden handgranaten, bommenwerpers en vlammenwerpers ingevoerd. De Oostenrijkse 30,5 cm mortieren en de Dikke Bertha’s van de Duitsers waren nieuw, evenals het 21 cm kanon dat in 1918 Parijs beschoot en waarvan het projectiel een afstand van 120 km bereikte; maar het gebruik van de mitrailleurs en het tot ontwikkeling komen van de luchtoorlog door middel van luchtschepen en vliegtuigen waren van groter belang. Het gebruik van gas bleef daarentegen beperkt: men vreesde eventuele verandering van windrichting en bovendien waren de soldaten niet uitgerust om de geïnfecteerde zones in te nemen.
Het gebruik van geperfectioneerde wapens had massale slachtingen tot gevolg. De oorlog kostte het leven aan ca. 13 mln. mensen, van wie 1 325 000 Franse militairen en 572 000 burgers waren; de Duitse verliezen bedroegen 2 mln. militairen en 737 000 burgers.
POLITIEKE GESCHIEDENIS
Zowel in het geallieerde als het centrale kamp moesten zulke uiteenlopende belangen worden gebundeld, dat er veel interne wrijving was. Duitsland wilde b.v. Oostenrijk-Hongarije (vergeefs) tot gebiedsafstand aan Italië overhalen, om het laatste land buiten de geallieerde oorlogvoering te houden. Bij de Geallieerden bereikte Rusland per geheim verdrag, dat het na de oorlog Istanboel zou mogen annexeren (daarvan is tengevolge van de Russische Revolutie niets gekomen). In het Midden-Oosten raakte Groot-Brittannië ten opzichte van zijn Arabische en zionistische bondgenoten verwikkeld in tegenstrijdigheden; het beloofde door de Balfourdeclaratie de joden een eigen nationaal tehuis in Palestina, welk gebied het tegelijk aan Feisal I van Irak toezegde.
In het Verre Oosten benutte Japan de oorlog voor zijn expansie, waardoor het op gespannen voet kwam met zijn Amerikaanse geallieerde. In het centrale kamp werden de Oostenrijks-Duitse betrekkingen 1917—18 vertroebeld door Oostenrijkse pogingen om tot een afzonderlijke vrede te komen,. In de binnenlandse politiek leidde de Eerste Wereldoorlog in de meeste oorlogvoerende landen tot de zgn. godsvrede, d.w.z. dat iedere vorm van oppositie werd gestaakt ten behoeve van de nationale krachtsinspanning. Het gevolg was dat een fel-marxistische minderheid zich van de sociaal-democratie afscheidde. In Rusland duurde de godsvrede niet lang tengevolge van tsaristisch wanbeheer. In Duitsland bleef een groot deel van de sociaal-democratie de regering tot 1918 vrijwel onvoorwaardelijk steunen.
In Italië was een groot deel van de openbare mening tegen de verbreking van de neutraliteit, zodat het begin der Italiaanse oorlogvoering sterk in het teken van nationale onenigheid stond. De crisis die de meeste Geallieerden in 1917 doormaakten, leidde tot concessies en tot idealistische, democratische beloften aan de openbare mening, die een doorslaggevende invloed kreeg op de buitenlandse politiek. Bij de Vredesconferentie van Versailles stuitte W.Wilsons 14 punten-idealisme op Clémenceau’s onwrikbare wil tot nationale veiligheid ten koste van Duitsland. Ook Wilsons principe van het zelfbeschikkingsrecht van de naties werd niet ernstig genomen. De Vrede van Versailles had als gevolg de versterking van de nationalistische ressentimenten in Duitsland. De vredes met Oostenrijk, Hongarije, Bulgarije en Turkije werden gesloten te resp.
Saint-Germain, Trianon, Neuilly-sur-Seine en Sèvres (1920). Het laatste verdrag werd door de Turkse nationale beweging onder leiding van Kemal Pasja (Atatürk) met succes verworpen en is in 1923 op de Vredesconferentie van Lausanne drastisch herzien.
LITT. F. Fischer, Weltmacht oder Niedergang. Deutschland im ersten Weltkrieg (1965); J. Möckelmann, Das Deutschlandbild in den USA und die Kriegspolitik Wilsons (1965); J.
Meyer, La vie quotidienne des soldats pendant la grande guerre (1966); C.D.J. Brandt, De Eerste Wereldoorlog (in: Wereldgesch. in tien delen, IX, 1976); P. Renouvin, L’armistice de Rethondes (1968); C. Gilbert, American financing of World War I (1970); Z.A.D. Zernau, The gentlemen negotiations (1971); K. Lange, Marneschlacht und deutsche Öffentlichkeit 1914—39 (1974); C.
Smit, Tien studiën betreffende Nederland in de Eerste Wereldoorlog (1975); N. Stone, The Eastern Front, 1914—17 (1975); F. Fischer, Der Erste Weltkrieg und das deutsche Geschichtsbild (1977); G. Hardock, The First World War (1977).