[Javaans, schim, schaduw], m. (-s), aanduiding voor alle Javaanse toneelvormen waarbij verhalen uit het wajangrepertoire worden uitgebeeld.
De oorspronkelijke bedoeling van wajang was op magische wijze in contact te komen met de geesten van de voorouders. Vermoedelijk is wajang topèng, gespeeld door gemaskerde acteurs, de oudste vorm. Als de wajangvoorstelling wordt gegeven door ongemaskerde mensen spreekt men van wajang wong of wajang oran. Bij wajang bèbèr worden, terwijl het verhaal wordt voorgedragen, langzaam banen textiel of boombast ontrold, waarop wajangscènes zijn geschilderd. Deze vorm van wajang komt weinig meer voor.
M.n. op Java verstaat men onder wajang het schimmenspel waarbij een platte of ronde pop wordt gebruikt. Men onderscheidt hierbij:
1. wajang kulit (de bekendste vorm), een platte pop, gemaakt van buffelhuid;
2. wajang klitik, een platte pop, gemaakt van hout;
3. wajang golèk, een eveneens houten, ronde pop.
De pop heeft lange beweeglijke armen en het bovenlijf is meestal onbedekt. De goede, edele poppen zijn gekenmerkt door de kleuren zwart en geel, zij hebben een slanke gestalte, fijne gelaatstrekken en smalle ogen. De boosaardige poppen herkent men aan de kleuren rood en wit, een groot, zwaar lichaam, knobbelige neus en ronde ogen.
Bij een wajang-kulitvoorstelling vallen de schaduwen van de poppen op een wit scherm. Tussen half acht ’s avonds en zes uur ’s morgens voert de poppenspeler (dalang) onafgebroken de poppen sprekend ten tonele, daarbij begeleid door de gamelan. Elke melodie heeft een symbolische betekenis. De dalang is niet alleen poppenspeler en verteller, hij leidt ook de gamelan. De verhalen zijn uit het purwârerepertoire, dat m.n. is ontleend aan de oorspronkelijk uit Voor-Indië stammende heldendichten Mahabharata en Ramayana.
LITT. Z.E. Horsten, Beiträge zur Erforschung des javanischen Schattentheaters (1962); H. Ulbricht, Wayang purwa. Shadows of the past (1970); A. Veldhuisen-Djajasoebrata, Wajang kulit (1973).