Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 31-01-2022

Vruchtbeginsel

betekenis & definitie

o. (-s), ovarium, het deel van de stamper waarbinnen zich de zaadbeginsels (ovula) bevinden.

Van een vrucht spreekt men alleen bij zaadplanten (Spermatophyta), maar een schijnvrucht kan ook bij b.v. Coniferae optreden (vrucht). Het vruchtbeginsel ontstaat uit één of meer vruchtbladen (carpel), en het levert, alleen of samen met andere organen, de vrucht. Indien het vruchtbeginsel uit één carpel ontstaat (unicarpellaat, b.v. bij de peul), dan vouwt het vruchtblad zich in de lengte langs de middennerf, en de randen, die elkaar dus naderen, vergroeien. Omdat de zaadbeginsels op de vruchtbladranden (marginaal) ontstaan, zal het gesloten unicarpellate vruchtbeginsel op de vergroeiingsnaad één rij zaadbeginsels dragen (de rij ter linkerzijde gevoegd bij de rij ter rechterzijde van het vlakke vruchtblad). Het vruchtbeginsel is dan eenhokkig (uniloculair).

Als er meer dan één vruchtblad in het centrum van de bloem tot ontwikkeling komt (pluricarpellaat), kunnen deze onderling wèl (syncarp) of niet (apocarp) vergroeien. Sluit elk vruchtblad zich en vergroeit het tevens met de aangrenzende vruchtbladen, dan ontstaat een meerhokkig vruchtbeginsel (pluriloculair). Indien de vruchtbladen aan de randen met elkaar vergroeien, telkens de rechterrand van het ene met de linkerrand van het andere, dan kan een eenhokkig pluricarpellaat vruchtbeginsel ontstaan, waarbij de zaadbeginsels op de wand staan ingeplant. Staan zij op de vergroeiingsnaden dan noemt men hen wandstandig (pariëtaal) en marginaal (b.v. Resedaceae); zijn zij over het vruchtbladoppervlak verspreid, dan zijn zij wandstandig en laminaal. Bij marginale zaadknopaanhechting in een meerhokkig vruchtbeginsel komen deze in de binnenhoeken van de vruchtbeginselhokjes terecht (axillair); de tussenschotten zijn dan door de carpellen gevormd (‘ware’ tussenschotten).

Als tussenschotten achteraf uitgroeien, zonder deelneming van het carpel in het beginstadium van de vorming van het vruchtbeginsel, dan zijn het ‘valse’ tussenschotten, b.v. Cruciferae, Cassia. In dit geval zullen de zaadbeginsels pariëtaal zijn en niet axillair. Staan de bloemdelen hoger ingeplant dan het vruchtbeginsel, dan spreekt men van een epigynische bloem en een onderstandig vruchtbeginsel; zijn de bloemdelen onder het vruchtbeginsel ingeplant, dan heet de bloem hypogynisch en is het vruchtbeginsel bovenstandig. Als het vruchtbeginsel in het centrum van een komvormige bloembodem staat (omgeven is door een rand waarop de bloemdelen staan), dan spreekt men van een halfonderstandig vruchtbeginsel ( bloem).

< >