Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 31-01-2022

Voederbiet

betekenis & definitie

v./m. (-en), (ook: mangelwortel), Bèta vulgaris, een tweejarig gewas uit de familie Chenopodiaceae.

De verbouw van voederbiet (speciaal voor rundvee) is in de 18e eeuw begonnen. De teelt van voederbiet komt in vele opzichten overeen met die van suikerbiet, maar voederbieten stellen minder hoge eisen aan de grond. Men deelt de voederbiet in naar rassen met zeer hoog droge-stofgehalte (19-20 %), met hoog tot matig hoog droge-stofgehalte (14—18 %) en met matig of laag droge-stofgehalte (11—14 %). Een goede opbrengst levert in totaal (bieten + blad) ca. 151 droge stof per ha en ca. 900 kg ruw eiwit. Voederbieten worden in kuilen opgeslagen.

Het areaal in Nederland besloeg in 1977 2600 ha, met een opbrengst van 260000

1. Mechanisatie van de voorjaarswerkzaamheden kan worden doorgevoerd als bij suikerbieten. Omdat de voederbietteelt echter in kleine oppervlakten vooral op gemengde, betrekkelijk kleine, bedrijven voorkomt, vordert deze mechanisatie weinig. Bovendien blijkt de teelt van snijmaïs goed te kunnen concurreren met die van voerderbiet, zodat voederbiet steeds meer wordt verdrongen door snijmaïs, of door suikerbieten. biet.

Ook in België werd de voederbiet gedeeltelijk door snijmaïs verdrongen. In 1970 bedroeg het areaal 32662 ha, in 1978 nog 20359 ha.

< >