Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 31-01-2022

Vervreemding

betekenis & definitie

v. (-en), het vervreemden, vervreemd-worden of -zijn; het niet meer vertrouwd geraken.

De term vervreemding stamt van J.J.Rousseau. In de 19e eeuw drong het begrip door in het denken via de dialectiek van Hegel en K.H.Marx, die hiermee aanknoopten bij o.m. het neoplatonisme van de oudheid.

De (zelf)vervreemding is bij Hegel het noodzakelijk negatieve moment in het proces van zelfontplooiing van de geest tot volledig zelfbewustzijn en vrijheid. L.Feuerbach transformeerde deze gedachtengang in godsdienstkritische zin: religie is zelfvervreemding van de mens. God is de projectie naar buiten van ’s mensen eigen wezen, wat door de religieuze mens niet onderkend wordt, zodat hij zich aan de veruiterlijkte objectivering van eigen innerlijk als aan een vreemde en hogere macht onderwerpt. M. Stirner was in zijn strijd tegen elke vorm van vervreemding nog radicaler dan Hegel en Feuerbach. Marx paste Hegels gedachtengang op de maatschappelijke verhoudingen toe.

De mens, wiens bestaan ten laatste door de arbeid en de produktieverhoudingen bepaald is, treedt in het produkt van zijn arbeid buiten zichzelf. Deze omstandigheid bereikt haar hoogtepunt in de kapitalistische maatschappij, waar het arbeidsprodukt zich tegenover de arbeidende mens verzelfstandigt. Deze vervreemding van de arbeidende mens ten opzichte van het produkt van zijn arbeid moet teniet worden gedaan door het inzicht dat de zgn. natuurwetten van het sociaal-economisch gebeuren de mens zelf als subject hebben; daarmee worden de arbeiders opgeroepen de macht van de schijnobjectiviteit van de warenwereld (het ‘fetisjkarakter’ van de goederen) te doorbreken en de beheersing van het maatschappelijk proces in eigen hand te nemen.

Marx meende dat de vervreemding uiteindelijk in een klassenloze maatschappij overwonnen zou zijn. Het neomarxisme zette hierbij een aantal vraagtekens. Het betoogde dat de vervreemding in de socialistische landen niet is opgeheven: de arbeid zelf blijkt niet vervreemdend, maar het gebrek aan zeggenschap van het individu over eigen zaken. In het westerse kapitalisme wordt de vervreemding zelfs nagestreefd (Lefebvre, Marcuse). De existentiefilosofie wees erop dat velen al voor de vervreemding hebben gecapituleerd. Heidegger ontwikkelde de theorie van de dictatuur van het ‘men’, waaraan het Dasein zich onvoorwaardelijk onderwerpt, aldus vervreemdend van zichzelf.

De linguïst Sklovski benadrukte de noodzaak van het element van de vervreemding in de litteratuur, juist om de mens weer bewust te maken van zijn omgeving. Daarmee werd de vervreemding een specifieke werkwijze van het formalisme, evenals van elke kunst die maatschappijkritisch beoefend wordt (vervreemdingseffect).

LITT. H.Popitz, Der entfremdete Mensch (1953); E.Fromm, De angst voor vrijheid (3e dr. 1967); J. Israël, Entfremdung (1972); P.J.van Strien, Vervreemding in de arbeid (1975).

< >