(verstikte, heeft en is verstikt),
1. doen stikken; door wurging doden; veelal fig.: het onkruid verstikt het koren; smoren: de vlammen verstikken;
2. stikken, door stikken omkomen;
3. vergaan doordat aantasting door schimmels en bacteriën mogelijk wordt; het goed zal verstikken in die kist.