[Lat., zakje, blaasje], m. (-li),
1. (anatomie) zakvormig deel van het vliezig labyrint waaraan de boogkanalen ontspringen (labyrint);
2. (plantkunde) een tot een blaasje omgevormd blad of bladslip bij vleesetende planten (b.v. Utricularia); tot een blaasje omgevormd schutblaadje, het ‘urntje’, dat de vrucht van vele Cyperaceae (b.v. Carex) omsluit.