Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 31-01-2022

Unitariërs

betekenis & definitie

m. (mv.),

1. (theologie), zij die slechts één persoon in de godheid aannemen, niet de triniteit;
2. (hist.) unitarissen;
3. zij die menen dat er slechts één auteur is van de Homerische verzen. Unitaristische stromingen in het oude christendom vat men doorgaans samen onder de term monarchianisme. In de 16e eeuw verspreidden m. n. M.Servet, F.Socinus en B.Ochino unitaristische leringen in Midden-en West-Europa (socinianisme). In Engeland kwamen in de 16e—17e eeuw telkens unitariërs voor. Ondanks vervolging bleven zij als presbyterianen in kleine kringen bestaan; verschillende geleerden waren verwant met hen (Locke, Newton). Er was een zekere affiniteit met bepaalde ideeën van de Verlichting. In 1825 werd de British and Foreign Unitarian Association gesticht. Groter is de invloed van het unitarisme geweest in de VS: Joseph Priestley, daarheen uitgeweken, stichtte gemeenten in Pennsylvanië, maar de stoot tot de ontwikkeling kwam van de vrijzinnig-theologische beweging in Boston (W.Channing). In 1825 werd de American Unitarian Association opgericht, die zich in 1961 verenigde met de Universalist Church of America tot de Unitarian Universalist Association (ca. 300 000 leden).

LITT. D.B.Parke (red.), The epic of unitarianism (1957); K.Twinn (red.), Essays in unitarian theology (1959); K.E.Jordt-Joergensen, Zum Weg des Unitarismus von Ost nach West im 1

7. Jahrh. (1968).

< >