[Lat.], v./m./o. (-’s, -ta),
1. verwonding;
2. (psychoanalyse) een psychische spanningsophoping die niet verwerkt kan worden.
Of iets tot een trauma wordt, is mede afhankelijk van de persoon zelf: wat voor de een traumatisch is, is dat voor de ander niet. O.a. een schrik, een dreiging, een teleurstelling, maar ook afkeuren van bepaalde eigen impulsen kunnen traumatisch werken. Op basis hiervan kan, doorgaans onbewust, een zgn. traumatische neurose ontstaan.