[Buginees To-riaja, bergmensen], Indonesische bevolkingsgroep in Midden- en Zuid-Sulawesi (Celebes). De Toraja worden gerekend tot de Oud- of Protomaleiers, die fysiek en cultureel in hoofdzaak vrij bleven van Indische invloeden.
Op taalkundige gronden worden zij verdeeld in Saadang-, Poso- en Sigi-Toraja. Oorspronkelijk woonde een aantal gezinnen bij elkaar in vaak mooi beschilderde en met houtsnijwerk versierde huizen, en werden de dorpen uitsluitend bewoond door stamgenoten. Hun voornaamste bestaansmiddel is landbouw (sawabouw). Ze hadden een dodencultus, waarbij massale bijeenkomsten met enorme maaltijden werden gehouden. In verschillende gevallen werden doden in rotsgraven bijgezet. Vroeger waren zij koppensnellers.
De oostelijke Toraja zijn grotendeels tot het christendom overgegaan, de overige belijden meestal de islam. Hun rijke letterkunde is door overlevering bewaard gebleven.
LITT. N.Adriani en A.C.Kruyt, de Bare’esprekende Toradja van Midden-Celebes (2e dr. 4 dln. 1950-51).