[Eng. tour], o., het reizen als sport of ontspanning, vaak met het doel verschillende bezienswaardige of bekende plaatsen te bezoeken.
Toerisme van enige omvang heeft voor een land dat toeristen ontvangt grote economische betekenis. Het kenmerkt zich nl. door een uiterst snelle geldcirculatie en door de inschakeling van vrijwel alle takken van industrie, handel en dienstverlening in het betrokken gebied.
Het massatoerisme is een verschijnsel van de 20e eeuw. Tot dan was het toeristisch reizen voorbehouden aan een maatschappelijke elite. In de oudheid maakten rijke Grieken en Romeinen soms lange reizen, waarbij zij de cultuurmonumenten van het Middellandse-Zeegebied bezochten. De Romeinse aristocratie was gewoon gedurende de zomermaanden in buitenverblijven langs de kust te te resideren. Gedurende de middeleeuwen beperkte het reizen zich tot handelsreizen en pelgrimstochten, waaraan een toeristisch element niet altijd vreemd was. Pas de renaissance bracht een zekere bloei van het toerisme: voor de Noordwesteuropese geleerden en kunstenaars kwamen de grands tours, culturele reizen naar Frankrijk en Italië, in zwang; de belangstelling voor de heilzame werking van warme bronnen herleefde en de vrije natuur ging steeds meer aantrekkingskracht uitoefenen op de Europese elite.
Gedurende de eerste helft van de 19e eeuw gaven de ontwikkeling van de spoorwegen en het stoombootverkeer een belangrijke impuls aan het toeristisch reizen. In deze periode zag de eerste reisgids het licht (Karl Baedeker) en ontstond het eerste reisbureau (Thomas Cook and Son). Eind 19e eeuw kreeg het pension betekenis. Tussen de twee wereldoorlogen maakte de trektocht per trein, autobus of (motor)fiets opgang. Ook het kamperen kwam in zwang. De door deze ontwikkelingen ingezette doorbraak van het toerisme naar de minder gesitueerde bevolkingsgroepen zette na de Tweede Wereldoorlog, toen vrije tijd en welvaart belangrijk toenamen, krachtig door.
Naast dagtoerisme gingen ook een (zomer)vakantie en in toenemende mate een tweede (winter)vakantie beslag leggen op een vast deel van het gezinsbudget. De enorme vlucht die het toerisme in de loop van de 20e eeuw nam, leidde tot een sterke ontwikkeling van het toeristenbedrijf (bemiddelingsinstanties, reisverenigingen, vreemdelingenverkeersbureaus, kampeerterreinen, hotelwezen), waardoor in sommige landen het toerisme tot een hoofdmiddel van bestaan werd.
LITT. J.G.Ramaker, Toeristen en toerisme (1966); M.Boshart, De grote uittocht (1973).