m. (-en), instrument voor de uitvoering van nauwkeurige hoekmetingen, zowel horizontale als verticale.
De theodoliet bestaat uit drie onderling beweegbare delen: het onderstel, het bovenstel en de kijker. Het onderstel rust op drie stelschroeven en draagt een horizontale afleescirkel. Het bovenstel is met een verticale as (eerste as) draaibaar in het onderstel bevestigd en draagt twee stutten met kussenblokken of tappen, waarin de kijker met een horizontale as (tweede as) rust. De kijker is ingericht als vizierinrichting, waartoe kruisdraden zijn aangebracht. De opstelling maakt het mogelijk de vizierlijn door elk willekeurig richtpunt te brengen. Voor de meting van verticale hoeken is aan de tweede as een verticale afleescirkel bevestigd.
De eerste as kan verticaal worden gesteld met behulp van een waterpas. Kleine theodolieten worden op de kop van een driepoot bevestigd en door draaien aan stelschroeven zuiver waterpas gesteld. Een theodoliet heeft verder een arrêteer- en fijnregelingsinrichting. De aflezing van cirkels geschiedt met een nonius of microscoop. Theodolieten die tevens kunnen worden gebruikt voor astronomische tijds-, breedte- en azimutbepalingen, noemt men universaalinstrumenten.