Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 31-01-2022

Theater

betekenis & definitie

[Gr. theatron theaomai, ik kijk], o. (-s),

1. gebouw, al dan niet overdekt, waarin een toneelvoorstelling wordt gegeven, schouwburg;
2. ben. voor sommige bioscopen;
3. aanduiding van het toneel in al zijn verschijningsvormen;
4. gemaakte vertoning, aanstellerij. In het oude Griekenland, de bakermat van het toneel, was het theater oorspronkelijk een cirkelvormige ruimte (orchestra), waarin (religieuze) plechtigheden werden gehouden. De toeschouwers stonden daar omheen. De ruimte voor de toeschouwers werd later afgescheiden (theatron). In het midden van de orchestra stond een altaar (thymele), waarnaast de koorleider en de toneelspelers zich opstelden. Later werd bij de orchestra een licht houten gebouw (skene) opgetrokken, waaruit de acteurs te voorschijn kwamen en zich na het optreden terugtrokken. Het Romeinse theater had grote overeenkomst met het Griekse. Van het middeleeuwse theater, dat voortkwam uit de mysteriespelen, is weinig bekend. De eerste wereldse theaters ontstonden in Italië en werden veelal in zalen van paleizen en in parken ingericht. Het Olympische theater van A.Palladio (1579) te Vicenza greep terug op de Romeinse traditie. Later bouwde men theaters waarvan de zitplaatsen in hoefijzervorm waren opgesteld. Hieruit ontstond het theater met loges. In 1548 werd te Parijs de eerste schouwburg in het Hôtel de Bourgogne gebouwd, een rechthoekige zaal met galerij. Daarna bouwde men er in Italiaanse trant. Voor het gebouw van de Comédie Française (1687-89) liet men de Italiaanse traditie echter varen. Hier maakte men van de loges open balkons, als loges ingedeeld. In Duitsland bouwde men afwisselend in de Italiaanse en Franse trant. In de 19e eeuw had men een voorkeur voor het antieke theater. Sinds 1900 zocht men naar nieuwe theatervormen, enerzijds om een betere akoestiek te verkrijgen, anderzijds om de toeschouwers meer te betrekken bij het toneelspel.

< >