(kwam terug, is teruggekomen),
1. in de richting komen van een vroeger uitgangspunt: zij zou nooit meer in dit land terugkomen ; (fig.) terugkomen aan, in het bezit gebracht worden van; terugkomen op, tot, zich weer gaan bezighouden met, weer gaan spreken over, weer voor den dag komen met: op die zaak moet ik nog even , van iets, ervan afzien, het laten varen; van een dwaling terugkomen ; ervan bekomen;
2. zich weer vertonen; het bewustzijn kwam eindelijk terug;
3. opnieuw, nog eens komen: ik moet morgen (bij de dokter);
4.(Eng. comeback) weer een vroeger of een beter peil bereiken, b.v. in de sport.