Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 31-01-2022

Telefoonnet

betekenis & definitie

o. (-ten), de gezamenlijke telefoonlijnen in een bepaald gebied.

Een lokaal telefoonnet bestrijkt het gebied waarin de abonnees elkaar kunnen bereiken door het nummer van de gewenste abonnee, niet voorafgegaan door een netnummer (telefoonnummer) te kiezen. Een dergelijk net kan in dunbevolkte gebieden bestaan uit een enkele eindcentrale (telefooncentrale) waarop al die abonnees rechtstreeks zijn aangesloten, ofwel in grote steden uit een soms groot aantal onderling verbonden wijkcentrales. Een nationaal telefoonnet bestrijkt het gehele landsgebied. Om een abonnee buiten het lokale net op te roepen moet het netnummer gevolgd door het abonneenummer gekozen worden. Dit geldt voor de geautomatiseerde netten (b.v. de Ned. en Belg.). Door koppeling van nationale telefoonnetten kunnen ook buitenlandse gesprekken gevoerd worden, b.v. tussen Ned. of Belg. abonnees met die uit vrijwel alle Europese landen en een groeiend aantal landen buiten Europa. Deze ontwikkeling zal zich voortzetten tot de geautomatiseerde netten over de gehele wereld aan elkaar gekoppeld zijn tot een wereldtelefoonnet.

Nederland is voor de telefoondienst verdeeld in 21 zgn. technische districten (oppervlakte 1000—5000 km2). Zij worden genoemd naar de stad waar de districtscentrale is gevestigd. De technische districten zijn verdeeld in sectoren, genoemd naar de plaats waar de knooppuntcentrale is gehuisvest. Tussen de districtscentrales bestaat een maasvormig verbindingsnetwerk, d.w.z. dat van elke districtscentrale naar elke andere districtscentrale een bundel lijnen aanwezig is (een ‘lijn’ is een verbindingsmogelijkheid waarover één telefoongesprek kan worden gevoerd, een aantal lijnen met dezelfde begin-en eindpunten wordt een ‘bundel’ genoemd). Het aantal lijnen van een bundel is altijd afhankelijk van de grootte van het verkeer (telefoonverkeer) tussen de desbetreffende districten. Zo bestond op 1.1.1977 de bundel Groningen-Goes uit 18 lijnen, de bundel ’s-Gravenhage—Rotterdam uit 967 lijnen.

Om apparatuur en lijnen in aantal te beperken, zal men trachten kleine verkeersstromen samen te voegen tot één grote verkeersstroom. Voor het interdistrictsverkeer gebeurt dit in de zgn. overloopcentrales. Voor Nederland fungeren de districtscentrales Amsterdam, Rotterdam, Zwolle en Eindhoven als overloopcentrales voor resp. de noordwest-, zuidwest-, noordoosten zuidoostdistricten. De directe bundels van het mazennet met weinig verkeer, b.v. de bundel Groningen—Goes, kunnen dan met een hoog rendement worden berekend. Omdat de nu te kleine directe bundel niet het gehele verkeer kan verwerken, wordt het restant, het overloopverkeer, naar de overloopcentrale gederouteerd.

De netstructuur binnen een district is stervormig. De (maximaal 10) knooppuntcentrales van een bepaald district zijn alle via rechtstreekse bundels aangesloten op een districtscentrale. Binnen een sector is de netstructuur eveneens stervormig; op iedere knooppuntcentrale zijn, weer maximaal 10, eindcentrales aangesloten. Voor de eindcentrales die om hun districtscentrale liggen, bevindt zich in het gebouw van de districtscentrale een knooppuntcentrale, terwijl voor de abonnees in de plaats waar de knooppuntcentrale is gesitueerd in deze knooppuntcentrale een lokale (eind)centrale aanwezig is. Voor een gesprek binnen een lokaal net komt bij de verbindingsopbouw alleen de lokale centrale in het geding. De oproeper behoeft alleen het abonneenummer van de gewenste gesprekspartner te draaien.

Bij het opbouwen van een interlokale verbinding moet de oproeper een netnummer draaien. Doordat hiervan het eerste cijfer altijd een 0 is geeft de oproeper te kennen dat hij wil spreken met een abonnee in een ander lokaal net. Dit andere lokale net kan in dezelfde sector liggen als dat van de oproepende abonnee, óf in een andere sector maar in hetzelfde district, óf in een ander district. De eerste twee cijfers van het netnummer na de 0 bepalen het district van bestemming, het derde cijfer de sector en het laatste de gewenste eindcentrale. Hiermee is tevens verklaard waarom een district in principe maximaal 10 sectoren en een sector maximaal 10 eindcentrales kan hebben. Lokale netten met zeer groot verkeer hebben een kort netnummer en zijn apart in het interdistrictsmazennet opgenomen (er lopen dus vanuit alle districtscentrales afzonderlijke bundels heen).

Hierdoor kan in die districtscentrales apparatuur worden bespaard (er behoeven maar twee cijfers te worden ‘verwerkt’). In het algemeen gaat men over op een kort netnummer als het aantal abonnees zo groot wordt dat de abonneenummers 6-cijferig moeten worden.

In België geldt een gelijksoortige netopbouw. Het land is daartoe verdeeld in zones met als centrale een zonecentrum, dat als netnummer een 3-cijferig (of 2-cijferig: Brussel) getal heeft, beginnend met een 0. De zones zijn onderverdeeld in sectoren.

< >