Ned. wet van 24.6.1876 Stb. 117, die met de wet van 25. 12.1878 Stb. 222, de bevoegdheden van tandartsen regelt; met de wet van 4.8.1947 zijn de bevoegdheden uitgebreid en sindsdien wordt onderscheid gemaakt tussen de tandarts oude stijl (met een beperkte bevoegdheid, zij die hun opleiding voor 1951 hebben voltooid) en de tandarts nieuwe stijl, die de tandheelkunst in volle omvang mag uitoefenen en tevens bevoegd is recepten af te geven. De tandarts oude stijl is slechts bevoegd tot de plaatselijke behandeling van tandziekten en ziekten van de tandkassen en het tandvlees voorzover die afhankelijk zijn van tandziekten; verder tot de behandeling van afwijkingen van de stand der tanden, en de toepassing van de tandprothese.
In België is de uitoefening van de tandheelkunst geregeld door het KB nr. 78 van 10.11.1967 (betreffende de geneeskunst, de uitoefening van de daaraan verbonden beroepen en de geneeskundige commissies), genomen krachtens de wet van 31.3.1967; de bepalingen ervan hebben kracht van wet. Zonder het diploma van licentiaat in de tandheelkunde mag niemand de tandheelkunst uitoefenen. Bovendien moet men zijn titel laten viseren door de geneeskundige commissie van het rayon waar men zich wil vestigen, geneeskundige wetten.