Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 16-06-2020

suikerriet

betekenis & definitie

o., variëteiten van Saccharum officinarum, uit de familie Gramineae.

(e) De suikerrietplant vormt door uitstoeling enige onvertakte, tot 5 cm dikke en tot 5 m (meestal niet meer dan 3 m) lange, gelede stengels met ringvormig verdikte knopen, gevuld met parenchymatisch weefsel waarin de in de bladeren gevormde suiker (sucrose) wordt opgeslagen; aan de top kan een grote bloeipluim ontstaan.

Duizenden jaren geleden zijn uit de van Afrika tot in de Pacific in het wild groeiende

S. spontaneum cultuursoorten (S. barberi en S. sinense) met hoger suikergehalte ontstaan. Aanvankelijk werden zij alleen geteeld om gekauwd te worden. In India begon men met de suikerwinning. De teelt werd later geleidelijk verbreid over de gehele tropengordel. In de 19e eeuw werden deze vormen grotendeels verdrongen door variëteiten van S. officinarum, met dikkere stengels, ontstaan uit de in Nieuw-Guinea inheemse S. robustum en aldaar als kauwriet geteeld. Sedert ca. 1900 werden uit kruisingen tussen de 3 cultuursoorten een groot aantal variëteiten geselecteerd die thans vrijwel het gehele rietareaal in beslag nemen. Zij hebben een hogere opbrengst, meer resistentie tegen ziekten, en minder neiging tot bloeien. Het suikergehalte is meestal 10—12 %, maximaal 16 %.

Het gewas wordt voortgeplant door stukken stengel uit te leggen in geulen op onderlinge afstanden van 1,5—1,8 m; later wordt aangeaard. Diepe grondbewerking, onkruidbestrijding in de eerste maanden, op de meeste gronden flinke kunstmestgiften, en in vele streken bevloeiing of beregening zijn nodig voor goede opbrengsten. De bloei wordt soms onderdrukt door bespuiting met chemicaliën. Suikerriet wordt tegenwoordig in alle werelddelen op grote schaal verbouwd, ook in subtropische gebieden. In enkele streken wint de kleine landbouwer nog zelf suiker uit zijn riet in primitieve installaties. Bijna overal echter is de teelt een typische plantagecultuur geworden.

Rendabele suikerwinning is bijna alleen mogelijk in grote fabrieken omgeven door een uitgestrekt rietareaal. Soms wordt ook de teelt geheel door de fabrieksonderneming gedreven; elders zijn de velden in het bezit van landbouwers die een leveringscontract hebben met de fabriek en daarvan hulp ontvangen (cane farming). Een tussenvorm vindt men op Java, waar de fabriek voor de duur van één groeiperiode rijstland huurt, maar de teelt zelf verzorgt. In dit geval moet men dus elk jaar een nieuw gewas planten; elders laat men na de eerste oogst of snit (plant cane) het gewas staan om er nog 2-4 (soms ook meer) snitten (ratoons) van te verkrijgen. De groeiperiode loopt uiteen van 10 maanden in Louisiana (VS) tot 2 jaar in Hawaii en Zuid-Afrika, maar is doorgaans 14-18 maanden voor de eerste snit en 12 maanden voor de volgende snitten. Op de grote bedrijven is de grondbewerking meestal geheel gemechaniseerd. Onkruid wordt vaak chemisch bestreden; het oogsten (kappen van de stengels) geschiedt in de regel nog met de hand, maar oogstmachines vinden meer en meer ingang. Het dorre blad wordt vóór de oogst vaak opgeruimd door er de brand in te steken.

In 1978 werd over de hele wereld 13,9 mln. ha met suikerriet beteeld. De opbrengst bedroeg gemiddeld 56,285 t/ha. Belangrijke produktielanden zijn India (181,6 mln. t suikerriet), Brazilië (129,2 mln. t) en Cuba (66,4 mln. t).

< >