v./m. (-en),
1. gewonden en veelal ineengedraaide bundel (e): een wol; ook wat er op lijkt: ruggestreng;
2. een der dunne touwen van een koord: een kabel uit drie strengen; (zegsw.) de derde kabel houdt de —, drie maken een gezelschap;
3. gelijkmatige strook plastische massa die uit een opening wordt geperst.
(e) Na de fabricage wordt garen op pakketten, →cones e.d., gewonden. Voor de handel met particulieren worden daarvanaf strengen gemaakt met een haspel. Deze wikkelt een lange draad in grote lussen, die door een of meer doorbindingen tegen verwarring worden beschermd. Een streng wordt in elkaar gedraaid, gevouwen en veelal van een bandje voorzien, en daarna als knot verkocht.