m. (-s), inrichting voor het omzetten van water in stoom van een bepaalde druk en temperatuur door het toevoeren van warmte.
(e) Stoomketels worden ingedeeld naar b.v. stoomdruk (hogeen lagedrukketels); waterinhoud (kleinen grootwaterruimketels als ➝cornwallketel, ➝Iancashireketel, ➝Schotse ketel); constructie (➝vlampijpketel: ➝cochranketel en Schotse ketel; en ➝waterpijpketel: ➝Babcock & Wilcoxketel, ➝lamontketel, ➝yarrowketel, thornycroftketel); stand van de waterruimte (staande en liggende ketel); wijze van warmteoverdracht (convectie- en stralingsketels); wijze van stoken (met de hand, halfautomatisch en geheel automatisch); verstookte brandstof (vaste, vloeibare en gasvormige brandstof, ook combinaties ervan); plaats (scheepsen landketel).
Een stoomketel kan beschouwd worden als een warmtewisselaar, die uit de warmte van de vuurgassen uit water een goed gekwalificeerde stoom moet produceren tegen zo laag mogelijke kosten en bij zo klein mogelijke omvang. Het verstoken van vaste brandstof gebeurt met een stookinrichting, van gas en olie met branders. De temperatuur in de vuurhaard moet b.v. voor het goed verstoken van olie minimaal 1280—1380 °C bedragen. Het schoorsteengas mag niet warmer dan 300 °C zijn. De warmteoverdracht geschiedt in de vuurhaard voornamelijk door straling, verderop in de ketel door convectie. De warmte wordt overgedragen op water (economiser, eco), een mengsel van water en stoom (verdamper), stoom (oververhitter, ovo) en lucht (luchtverhitter, luvo).
Een belangrijk gegeven van een ketel is het verwarmd oppervlak (vo), d.i. de oppervlakte van die delen die aan de ene kant met ‘water’, aan de andere kant met de verbrandingsgassen in aanraking zijn en wel gemeten aan de kant van de verbrandingsgassen (dat aan de waterzijde heet verwarmend oppervlak). In moderne ketels omstromen de gassen de ‘water’pijpen zodat het vo groter is dan het verwarmend oppervlak. In de loop van de ontwikkeling zijn na de verdamper in de rookgasstroom een of meer ovo’s, een eco en een luchtverhitter aangebracht waardoor het rendement verbeterde. De vuurhaardwanden zijn voorzien van pijpen waardoor het water voorverwarmd kon worden en het metselwerk erachter dunner, dus goedkoper kon worden.
In landketels wordt de geregelde stroming van verse verbrandingslucht, verbrandingsgassen en afgewerkte gassen gewoonlijk in stand gehouden door de natuurlijke trekwerking van een hoge, gemetselde schoorsteen. In plaats van de dure schoorsteen kan ook een inrichting voor geforceerde trek aangebracht zijn: een zuigventilator (exhauster) achter de ketel en/of een persventilator (aanjager, blower) ervoor. Scheepsketels zijn op geforceerde trek aangewezen. Een scheepsketel vereist een kleine grondoppervlakte (behoud van scheepsinhoud), een groot vo (groter, snelle stoomproduktie) en laag gewicht. Grote olietankers, aangedreven door stoomturbines, hebben vaak één hoofdketel, meestal een stralingsketel en met een stoomproduktie van 80-110 t/h. Een hulpketel kan bij schade aan de hoofdketel deze enigermate vervangen.
Eventueel kan de hulpketel normaal in bedrijf zijn voor stroomopwekking voor hulpdoeleinden. In dit geval kan de warmte onttrokken worden uit de stoom van de hoofdketel of de hoofdturbine. Op motorschepen kan een hulpketel (voor opwekking van elektrische energie en verwarming) betrokken worden uit de motoruitlaatgassen waardoor het totale rendement van de motor verbetert.
De constructie en het gebruik van stoomketels zijn in alle landen gebonden aan wettelijke veiligheidsvoorschriften. Die in Nederland zijn vastgelegd in de Stoomwet; die in België in het Algemeen Reglement op de Arbeidsbescherming en in de Wet op de veiligheid van schepen.
LITT. Modern steam plant practice, uitgave van The Institution of Mechanica! Engineers (1971); H. J.Thomas, Thermische Kraftanlagen (1975); T.van der Veen, Stoomketeltechniek (1977,vnl. scheepsketels na 1940).